is een poging om af te beelden, wat men anderen, die met het gesproken woord niet bereikbaar waren (veraf wonenden, afgestorvenen, wezens van een hogere wereld), wilde meedelen. Waarschijnlijk is het de oudste vorm van schrift.
Aanvankelijk hield men zich vrij getrouw aan de werkelijkheid, wat betreft omtrekken en intekening van de meest voor de mededeling doelmatige onderdelen. Later komt men onder invloed o.a. van veelvuldig gebruik tot schematisering, welke ten slotte verstart in conventionele tekens, waaruit dan weer het letterschrift ontstaat, dat een geheel nieuw en eigen leven gaat leiden (ontwikkeling der lettervormen, Z schrift).Hoewel niet overal, zo vinden we toch op talrijke oudste getuigenissen der menselijke beeldingsvermogens de aanwezigheid van het beeldschrift. Men houde echter voor ogen, dat de aanwezigheid van afbeeldingen niet steeds aantoont, dat daarmee een mededeling bedoeld en dat er dus van eigenlijk schrift sprake is. Het doel der afbeelding is zeer gemengd : het beeld kan louter vrucht zijn van de representatieve drang in de mensen (bijv. kindertekeningen), het kan een godsdienstige aanduiding zijn, een charme of anticharme. Al deze motieven kunnen op het beeldschrift inwerken. En dit geeft ons aanleiding ook het bee'dschrift te beschouwen als een stadium in de ontwikkeling der beeldende kunst (paleolithische kunst, kunst der primitieve volkeren).
Voorgestelde handelingen bezitten naast een rituele toch ook vaak een puur representatieve zin (jachttonelen en dansen in het hol van Alpera, Z.O.-Spanje (fig. i), rotstekeningen in ZuidZweden; afbeeldingen, vooral op ceremoniële voorwerpen, bij primitieve volkeren, o.a. de Bosjesmannen: regenoffertoneel (fig. 2), met duidelijke beeldsymboliek, uit Noord-Rhodesië enz., voorstellingen der Noord- en Zuidamerikaanse Indianen). De juiste grenzen tussen de representatieve kunst en het mededelend beeldschrift lopen zeer vaak over elkaar heen. Men zoekt graag getallen van enige grootte in beeld weer te geven (om de numeratie te vergemakkelijken), of de voornaamste feiten uit het leven van opperhoofd of vorst in een min of meer schematisch beeldencomplex samen te vatten (grafstenen bij Noordamerikaanse Indianen, enz., fig. 3) ; uiteraard komen bezweringsformules vaak in beeldschrift voor (magische trommels der Lappen). Zo ontwikkelt zich allengs het onplastische, schematische, ideografische schrift, dat vnl. uit geometrische figuren bestaat (streepfig. 3. Grafsteen van Jes> cirkels> punten, zigzags en een indiaans opper- combinaties daarvan) in bepaalhoofd de standen en op bepaalde plaatsen en afstanden van elkaar en van een denkbeeldige as aangebracht, vooral ter aanduiding van eigennamen en oorden: een merkwaardig voorbeeld is het Ogham-schrift in Ierland, Schotland en op de Hebriden.
Daarnaast treft men een meer plastisch, minder schematisch ideografisch schrift in de Oudmexicaanse cultuur; het bezit alle overeenkomst met onze rebus. Samengestelde namen (meest eigennamen) worden, soms willekeurig, in delen ontleed, die ieder voor zich een apart ding betekenen, dat met de naam als zodanig vaak niets te maken heeft, en de afbeeldingen van deze dingen worden dan in vrijer of vaster verband samengevoegd. De naam van een Maya-koning is Itzcoatl, hetgeen „messlang” betekent; in overeenstemming daarmee wordt die naam in de Le Tellier-Codex (fig. 4a en b) afgebeeld door een slang (coatl) met stenen messen (itzli) op haar rug. Sterker rebus-achtig word t deze naam in de Vergara -codex;,, i tz” is aan geduid door een wapen (pijl of lans), waarin obsidiaanstukken zijn gestoken; de rest van het woord „coatl” is weer verdeeld in „co”, dat „aarden pot” betekent, met daarboven het teken voor „atl” (water). De oude Mexicanen deden hetzelfde met Westerse namen, die de Spaanse veroveraars hun leerden gebruiken. Zo werd „paternoster” aangeduid door een vlag („pan-tli”), een steen („te-tl”), een stekelige vrucht („noch-tli”) en weer een steen („te-tl”), wat dus ongeveer luiden moet: „pä-tenoch-te”.
Een verschematiseerd beeldschrift, dat een eigen semiplastisch leven is gaan leiden, is het Chinese schrift. Het Egyptische en het Spijkerschrift zijn minder ideografisch, doch ook worden zij op den duur minder plastisch; onder allerlei invloeden van buiten af hebben zij zich tot een gewoon schrift ontwikkeld; zie schrift.
Omtrent het midden der 15de eeuw ontstaat in Italië een gekunsteld humanistisch beeldschrift. Men fig. en |). Schrijfwijze van werd geïnspireerd door de op obelisken en de evenzeer onbegrepen semidecoratieve, vaak met de Oosterse kunst samenhangende reliëfsculpturen op Romeinse altaren, friezen, tribuneranden enz. Deze bracht men in verband met Platonische en andere theorieën uit de Griekse Oudheid, die handelden over de voorstelling der ideeën en het ontstaan van het schrift. Zo ontstond een verzameling vreemdsoortige tekens met uitlegging, onder de naam „Hypnerotomachia Polyphili”, die men, om de belangrijkheid er van te verhogen, toeschreef aan een Grieks priester uit de 9de eeuw n. Chr.
Middeleeuwse hoofse emblemen en deviezen kwamen het reeds vrij rijke getal half-schematische verbeeldingen verrijken tot collecties „Emblemata”, waarvan die van den Venetiaan Andrea Alciato, zo niet de oudste misschien, dan toch de meest bekende en meest gebruikte is. Elk embleem bestond uit een voorstelling, een devies of spreuk en een uitleg in proza of vers. Zij hebben invloed gehad op de gehele beeldende kunst van WestEuropa sinds het begin der 15de eeuw: Dürer’s vermaarde randversieringen in het getijdenboek van keizer Maximiliaan I, zijn „Melancholia”, Holbein’s illustraties bij Erasmus’ Lof der Zotheid, drukkersvignetten enz. Daaruit komen ook de „Sinnepoppen” en Nederlandse „Emblemataboeken” voort, die tot in het begin der 19de eeuw herdrukken en bewerkingen beleefden. De hele allegorische kunst van de late Renaissance, het Barok en Rococo staat in het teken dezer Emblemata, die ten dele als een band kunnen beschouwd worden tussen de laat-antieke cultuur en de middeleeuwse symboliek met de laat-humanistische wijsgerige en spitsvondige allegoriek.
DR JOHN B. KNIPPING
Lit.: Garrick Malory, Picture writing of the American Indians, ioth Annual report Bureau of Ethnology (Washington 1893)» Danzei, Anfänge der Schrift (1912); Weule, Vom Kerbstock zum Alphabet (Stuttgart 1925); E. Glodd, The Story of the Alphabet (London z.j.); L. Volkmann, Bilderschriften der Renaissance (Leipzig 1923); Mario Praz, Studi sul Concettismo (Firenze 1946).