Het denkbeeld van een barrièrepolitiek is in Nederland opgekomen kort vóór de vrede van Munster. Het doel van deze politiek, die de gedachten der Nederlandse staatslieden gedurende anderhalve eeuw heeft beheerst, was de Zuidelijke Nederlanden als een slagboom te houden tussen de Republiek en het imperialistische Frankrijk.
Onder De Witt en vooral onder Willem III en Heinsius nam de barrière-gedachte een steeds grotere uitbreiding aan. Ten slotte gingen de Staten-Generaal de verdediging van hun voormuur van het zwakke Spanje overnemen. In 1697, bij de vrede van Rijswijk, kregen zij, zonder dat hierover een bepaald verdrag werd gesloten, van Spanje het recht, troepen te onderhouden naast de Spaanse garnizoenen, in de belangrijkste grenssteden van de Zuidelijke Nederlanden, nl. Luxemburg, Namen, Charleroi, Bergen, Ath, Oudenaarde, Kortrijk en Nieuwpoort. Toen na de dood van den laatsten Spaansen Habsburger Karei II (1 Nov. 1700), de Bourbon Philips V koning van Spanje werd en Franse troepen de Spaanse Nederlanden binnenrukten, werden deze Staatse troepen ontwapend en naar huis gezonden ,(Febr. 1701). Met één slag waren de Staten hun barrière kwijt, en een oorlog met Frankrijk was onvermijdelijk.Bij het Groot Verbond van Den Haag van 7 Sept. 1701 tussen Oostenrijk, Engeland en de Republiek, stelde de laatste als doel van de komende strijd de verovering van de Spaanse Nederlanden, om deze in te richten als een barrière tussen Frankrijk en de Verenigde Provinciën. Toen in de hierop volgende Spaanse -Successieoorlog (17021713) de Zuidelijke Nederlanden inderdaad veroverd werden (1706), trachtte de Republiek, alvorens te onderhandelen met den nieuwen, nog machtelozen souverein Karei III, eerst met Engeland tot overeenstemming te komen omtrent de omvang en inrichting der barrière. Maar de onder handelingen stuitten in 1706 af op de onwrikbare weigering van de Engelsen om Oostende in de barrière op te nemen, de enige Zuidnederlandse haven waar de Engelse handel aan het toezicht van de Hollanders ontsnappen kon. In 1709 echter, toen de positie van de Republiek zeer sterk was, kwam op 29 Oct. in Den Haag een verdrag tot stand, naar den Engelsen onderhandelaar het verdrag van Townshend genoemd, waarbij de Staten de allergrootste toezeggingen kregen. Engeland verbond zich hierbij, de Republiek te helpen bij het verkrijgen van het bezettingsrecht in: Nieuwpoort, Veurne, het fort Knokke, leper, Meenen, Rijsel, Doornik, Condé, Valenciennes, Maubeuge, Charleroi, Namen, Lier, Halle, het fort de Parel, het fortStPhilips, Damme, het kasteel van Gent en Dendermonde. Dit verdrag had tevens de strekking, de Zuidelijke Nederlanden economisch aan Noord-Nederland te onderwerpen.
Het zou, indien het uitgevoerd was, de Republiek een uitgebreide machtspositie in Europa gegeven hebben. Maar het in 1710 in Engeland optredende Fransgezinde Tory-ministerie verwierp het werk van den Whig Townshend als schadelijk voor de belangen van Engeland, en de Republiek was gedwongen, op 30 Jan. 1713 een tweede verdrag te sluiten, dat wel het beginsel van de inrichting der Zuidelijke Nederlanden tot barrière van de Republiek handhaafde, maar het bezettingsrecht beperkte tot Veurne, het fort Knokke, leper, Meenen, Doornik, Bergen, Charleroi, Namen, het kasteel van Gent, de forten de Parel, St Philips en Damme. Het kwam er nu nog op aan, deze afspraken tegenover den landsheer der Zuidelijke Nederlanden, inmiddels als Karei VI Duits keizer geworden, tot werkelijkheid te maken. Dit geschiedde te Antwerpen, na slepende onderhandelingen, op 15 Nov. 1715. De Republiek kreeg het uitsluitend bezettingsrecht in: Namen, Doornik, Meenen, Veurne, Waasten, leper en het fort Knokke, terwijl zij dit in Dendermonde moest delen met den souverein. Ter bestrijding van de kosten dezer bezetting moesten de Oostenrijkse Nederlanden jaarlijks ƒ 1 250000 bijdragen. Eerst nu droegen Engeland en de Republiek het bestuur van de Zuidelijke Nederlanden aan hun wettigen souverein Karei VI over (Febr. 1716).
Daarmede had de Republiek haar lang begeerde barrière tegen Frankrijk ten slotte in handen gekregen, maar zij is haar nauwelijks tot voordeel geweest. De Staatse garnizoenen waren weinig populair in de Zuidelijke Nederlanden. Toen de barrière-vestingen in de Oostenrijkse-successieoorlog (1740-1748) voor het eerst op de proef gesteld werden, boden ze weinig weerstand en capituleerden de een na de ander. Toch bleef de barrière nog een tijdlang het symbool van de macht der Republiek in Europa. Ook hieraan kwam een einde. Maria Theresia weigerde de jaarlijkse subsidie nog langer te betalen.
Keizer Jozef II verzocht in 1781 de Staten-Generaal hun troepen terug te trekken, daar hij de barrièrevestingen slechten wilde. De Republiek moest toegeven, ii Mrt 1782.
Het neutraal-verklaren van België in 1839 was nog een nawerking van het oude barrièresysteem.
DR A. J. VEENENDAAL
Lit.: G. Smit, De buitenlandsche politiek van Nederland, dl I (’s-Gravenhage 1945); R. Geikie en I. A. Montgomery, The Dutch barrier, 1705-1719 (Cambridge 1930); R. Dollot, Les origines de la neutralité de la Belgique et le système de la barrière (Paris 1902); E. Hubert, Les gamisons de la barrière, 1715-1782 (Bruxelles 1902).