een der Kleine Antillen, behorende tot de groep der Leeward-Islands of Eilanden Onder de Wind, gelegen op het punt, waar deze eilandenreeks een zuidelijke richting begint te volgen. Het noordelijk, westelijk en zuidelijk deel is vlak, zandig en schaars bebost.
In het midden van de oostzijde aan de kust klippen, die tot 60 m hoog oprijzen en overgaan in een hoogvlakte (de Highlands), het hoogste gedeelte van het eiland. Men vindt er geen haven en het aandoen der kust is er niet zonder gevaar. Men verbouwt er enig katoen, maar geen suiker. De inwoners, meest negers, houden zich hoofdzakelijk bezig met veeteelt. Het eiland werd in 1628 door de Britten in bezit genomen en in 1680 in leen gegeven aan de familie Codrington. Het behoort thans weder aan de kroon en staat onder de rechtsbedeling van Antigua; de enige nederzetting is Codringtonvillage. De oppervlakte bedraagt ruim 160 km*.