is een Boeddhistisch heiligdom op Java, nabij Magelang in Kedoe. Het is geen tempel, doch een stoepa, een massief monument, gelijk die in de gehele Boeddhistische wereld werden opgericht om relieken te bedekken of de herinnering aan een belangrijk feit in de kerkgeschiedenis levendig te houden; allengs wordt de stoepa als zodanig een symbool van het Boeddhisme.
In principe bestaat zij uit een halve bol op een vierkant voetstuk, gedekt door een pinakel, doch allengs worden deze onderdelen gewijzigd. Bij Baraboedoer heeft men een bestaande heuvel genomen en deze afgeplat tot de vereiste vorm, om er achtereenvolgens vier vierkante gaanderijen en drie ronde terrassen te verkrijgen en deze met steen te bekleden. De gaanderijen zijn omzoomd door nissen met Boeddha-beelden, en op de terrassen bevinden zich kleine klokvormige stoepa’s, die alle eveneens een Boeddha-beeld bevatten. Dit alles te zamen vormt als het ware een reusachtig voetstuk in het midden waarvan zich de ondoorzichtige centrale stoepa verheft, die eertijds bekroond werd door een pinakel met drie (stenen) zonneschermen en een juweelomament. In het midden der zijden voeren trappen naar boven, die, waar zij de gaanderijen passeren, door poorten worden overwelfd. De gaanderijen zijn rijk versierd, de terrassen daarentegen geheel ongeornamenteerd; een gewilde tegenstelling, die samenhangt met het feit, dat de stoepa tevens de Boeddhistische cosmos weergeeft, en men op de terrassen de wereld der verschijnselen onder zich heeft gelaten. De tegenwoordige vorm van het ornament is niet de oorspronkelijke: om de voet is een brede steenstapeling geplaatst en ook de omwalling der eerste gaanderij dankt haar ontstaan aan deze verbouwing.Zij heeft nog in de Hindoe-tijd plaats gehad, vóór de voltooiing van de bouw, en bij die gelegenheid heeft men de kleine inscripties aan de bedolven voet, bestemd als aanwijzing voor de beeldhouwers, laten staan. Nadat in 1885 Ijzerman het bestaan van die oorspronkelijke voet had ontdekt en een tijdelijke blootlegging had plaats gevonden, verschafte de lettersoort van deze inscripties de gegevens om de tijd van de bouw te bepalen. Men moet er in de tweede helft der8steeeuw mee bezig zijn geweest. Sinds de 9de eeuw is de Middenjavaanse Hindoe-cultuur in verval geraakt en daarin heeft ook Baraboedoer gedeeld. Eerst tijdens het Engelse tussenbewind is Baraboedoer opnieuw ontdekt en heeft op bevel van Raffles een eerste opruiming en opneming door den genieofficier Cornelius plaats gehad, in de loop der 19de eeuw door verdere maatregelen en onderzoekingen gevolgd. Aan het eind dier eeuw begonnen zich tekenen van verval te tonen, die leidden tot de instelling ener Commissie in 1900, om maatregelen daartegen te beramen; de voorstellen van deze commissie zijn, in nog uitgebreidere vorm, uitgevoerd bij de grote restauratie door den genie-officier Van Erp (1907-1.911), gepaard gaande met een volledige fotografische opname.
De betekenis van de naam Baraboedoer is onbekend; men heeft geopperd, dat deze „de vele Boeddha’s” of „het Boeddha-heiligdom” of „de heuvelstichting” zou betekenen. Langs de wanden der gaanderijen zijn gewijde teksten in reliëf afgebeeld, waarvan het grootste deel thans een verklaring heeft gevonden. Aan de bedolven voet was de Wet van het Karman volgens de tekst Karmawibhangga voorgesteld: de gevolgen, die goede of slechte daden met zich voeren in het hiernamaals of in latere aardse bestaansvormen. Vervolgens begint de eerste gaanderij met de levensgeschiedenis van den Boeddha volgens de Lalitawistara, van het ogenblik, dat hij tot zijn menswording besluit, tot de eerste prediking van zijn verlossingsleer. Daarna komt een serie awadana’sendjataka’s, grote daden van den toekomstigen Boeddha, in vroegere levens, waardoor hij zich tot zijn grote taak heeft bekwaamd; uit die serie is o.a. de Djitakamala-tekst herkend. Ten slotte bevatten de hogere gaanderijen de Gandawyoeha, het relaas der tekst Dialogos de la Monteria (Samenspraken over de jacht op groot wild) zijn waarschijnlijk van zijn hand, zoals is aangetoond door Rodriguez Marin.
PROF. DR C. F. A. VAN DAM
Bibl.: Prim^ra parle de la Angélica. Facsimile van de ed. princeps van 1586 door A. M. Huntington (New York 1904); Poesias in de Bib. de Aut. Esp., t. XXXV en XLII; Dialogo* de la Monteria, ed.
F. R. de Uhagón, 1890 (Soc. de Bibliófilos Esp., dl 27).
Lit.: F. Rodriguez Marin, L. B. d. S.: Estudio bibliografico y critico (Madrid 1903, hierin zijn ook zijn poeslas liricas opgenomen).