Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Banaan

betekenis & definitie

of Pisang is de vrucht van tot de fam. der Musaceeën* (Banaanachtigen) behorende kruidachtige planten Musa paradisiaca L., de pisang, en Musa Cavendishii Lamb. ofdwergbanaan, die uit Zuid-China afkomstig is, slechts 2 m hoog wordt en in 1829 in Mauritius werd ingevoerd. Beide horen thuis in de tropen van de oude wereld.

De pisang is een der oudste cultuurplanten en komt in tal van vormen voor, doch ook van de dwergbanaan kent men verscheidene rassen. Men onderscheidt van M.paradisiaca twee hoofdvormen, de ssp. normalis O.Ktze, de zgn. meelbanaan of Plantain en de ssp. sapientum O.Ktze, de ooftbanaan (in Suriname bacove genoemd), die meer suiker bevat. De cultuur heeft zich over Afrika en Azië uitgebreid. De planten hebben een wortelstok, en zenden daaruit schijnstammen omhoog, die gevormd worden door de dicht om elkaar heen liggende, zeer lange bladscheden, waarvan de nerven bij Musatextilis de manila-hennep of abaca leveren. De bladschijven zelf vormen een kroon als bij een palm; ze hebben een dikke middennerf en loodrecht daarop staande zijnerven. Nadat een groot aantal bladeren, die in opgerolde toestand door het inwendige van de schijnstam naar boven komen, zich ontplooid hebben, komt de, van een zeer lange steel voorziene, bloeiwijze omhoog; de steel wordt zo lang, dat de bloeiwijze uit de top van de stam naar buiten treedt en daar i i m lang naar buiten hangt.

Het basisdeel bevat alleen vrouwelijke bloemen, het topgedeelte alleen mannelijke, terwijl het middendeel tweeslachtige, onvruchtbare bloemen draagt. De bloemen staan in dubbele reeksen (scharen) gerangschikt in de oksel van grote, rode of violetgekleurde schutbladen. De bloemen hebben 6 bloemblaadjes, waarvan er 5 met elkaar vergroeid zijn en 1 vrij is, i stamper met een onderstandig vruchtbeginsel, dat tot een onduidelijk 3-hokkige vrucht uitgroeit; de zaden komen hierin zelden tot ontwikkeling, zodat men hier van parthenocarpie moet spreken; de voortplanting geschiedt dan ook uitsluitend langs vegetatieve weg door de uitlopers van de wortelstokken uit te leggen. Waarschijnlijk is de slechte zaadontwikkeling een gevolg van de onregelmatige pollen- en embryozakvorming in helm- en zaadknoppen, als een gevolg van een in vroeger tijden plaats gehad hebbende bastaardering.Men eet de meelbananen in haar geheel gestoofd, of in schijfjes gesneden, gebraden of gebakken, of men droogt ze en maakt er een soort brij van. Van sommige soorten wordt de wortelstok, die vóór de bloeiwijze is gevormd en zacht en rijk aan zetmeel is, door de inheemsen gegeten, bijv. van Af. paradisiaca ssp. oleracea. In onrijpe toestand bevatten de vruchten veel looistoffen en worden daarom in China als huismiddel tegen dysenterie gebruikt. Van de nog niet geheel rijke ooftbananen bereidt men in Suriname als huisindustrie, en in Oost-Indië fabriekmatig, bananenmeel. Daartoe moeten de bananen eerst geschild worden, wat met een bamboemesje geschiedt, om aantasting van stalen messen door de looistoffen uit de bast te voorkomen, daar dit tot verkleuring van het product zou leiden. De bananen worden daarna in schijfjes gesneden en in de zon gedurende twee dagen gedroogd en daarna tot meel vermalen.

Het verwerken van rijpe bananen zou, door het gemakkelijker verwijderen van de schil, eenvoudiger zijn, maar het zetmeel is dan zo ver versuikerd, dat het drogen zeer bezwaarlijk zou worden. Bananenzetmeel heeft geen behoorlijke viscositeitseigenschappen en is nooit helder wit van kleur, doch behoort tot de zeer licht verteerbare zetmeelsoorten. Het bevat 75,3 pet water, 1,3 pet proteïnen, 0,6 pet vet en 22 pet koolhydraten. Het verbruik is nog maar zeer beperkt en had voor Wereldoorlog II hoofdzakelijk in Frankrijk en Duitsland plaats waar men het, vaak gemengd met chocolade en suiker, als een voedsel voor kinderen en zwakken gebruikte.

Cultuur.

Voor het aanleggen van nieuwe plantages legt men de ,,bulbs” d.z. de vertakkingen van de wortelstok, die nog geen stam gevormd hebben, uit. Men moet alluviale grond gebruiken, die los en poreus is; er moet zeer veel regen vallen en in de rijpingstijd moet er veel zon zijn, terwijl het grondwater gemakkelijk moet kunnen afvloeien. In een droge streek kan de cultuur niet lonend zijn. Als de banaan gebloeid heeft, sterft de schijnstam af, maar wordt door nieuwe vervangen, die uit de vertakkingen van de wortelstok omhoog komen; door snoei snijdt men zoveel weg als in het plantverband gewenst is. De gevelde stammen laat men liggen ter bevordering van de humusvorming. In Suriname werd in 1908 met de bananencultuur begonnen, doch reeds in 1911 constateerde men de Panamaziekte, die er zo’n goede voedingsbodem vond, dat binnen enkele jaren alle velden geïnfecteerd waren.

De ziekte is waarschijnlijk met het plantmateriaal geïmporteerd. Het bleek, dat de gebruikte gronden veel te zuur waren; de gekweekte variëteit kan een zuurgraad beneden pH6 niet verdragen. Sinds men daarop gelet heeft, hebben de verwoestingen door de Panamaziekte vrijwel opgehouden, doch thans heeft men te kampen met een schimmelziekte, die misschien nog erger is; door 3 a 4 maal per jaar bespuiten met bouillie bord. bestrijdt men de ziekte. De zgn. Kongobanaan is minder gevoelig voor de zuurgraad, doch tevens minder geschikt voor de export.

Export.

Voor de exporthandel komt vooral de var. Gros Michel in aanmerking, die in de landen rondom de Garaïbische Zee uitsluitend voor de uitvoer wordt aangeplant en in jaarlijks verscheidene tonnen naar Amerika wordt uitgevoerd en verder naar Europa en Canada. De bananencultuur heeft in deze streken voor de bevolking een enorme betekenis gekregen o.a. doordat er voor het vervoer spoorbanen werden aangelegd. Bij het exploreren der gronden werden bovendien de resten gevonden van de oude cultuur der Inka’s.

De bananenexport begon pas in 1863 met enige trossen naar Engeland en breidde zich snel uit, zodat de United Fruit Comp. reeds in 1913 over 25 stoomschepen met 120000 ton inhoud beschikte, die bovendien voorzien waren van moderne uitrustingen voor reizigers en toeristenvervoer. Thans is die vloot, de zgn. „White Heet” het eigendom van de firma Elders & Fyffes te Londen, die in 1913 al 13 stoomschepen bezat en 59 gecharterde schepen, meest Noren, met 82 500 ton inhoud, en thans totaal reeds ver over de 200 000 ton. In 1912 werden reeds 43 261 000 trossen bananen in Noord-Amerika ingevoerd voor een waarde van | 108 millioen.

Voor de export worden de bananen groen geplukt, zgn. driekwart rijp; ze zijn dan wrang, doch bij een goede narijping doet de smaak niet veel onder voor een aan de plant gerijpte vrucht. Het moment van oogsten luistert zeer nauw, zodat in de grote oogsttijd 6 keer per week verscheept wordt, daar anders een groot deel verloren gaat voor de export. Een bananenschip vervoert wel 75 000 trossen; de schepen zijn er, wat de ruimen, de temperatuur en de luchtcirculatie betreft, geheel op ingericht. De temperatuur is ca 56 gr. F., waarbij de banaan bijna niet rijpt of in kwaliteit achteruitgaat. Er vindt hoogstens 3 pet verlies door rijping plaats.

Ook in het binnenland heeft het vervoer per spoorwagon met koelinrichtingen plaats. Op de plaats van consumptie beschikt men eveneens over gekoelde opslagplaatsen en ruimten, waar gelegenheid is voor narijping gedurende 2 a 3 weken.

< >