Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Balthasar GERARD

betekenis & definitie

(of Gerarts), moordenaar van prins Willem van Oranje (Villafons 1562?-Delft 24 Juli 1584), uit Franche-Comté afkomstig, was het negende kind van Jean Gérard, kastelein en rechter aldaar, en van Barbe d’Emskercke, uit Holland stammend. Het verhaal der rampen, door de Geuzen veroorzaakt, wond hem zo op, dat hij reeds als 12-jarige knaap te kennen gaf, de oorzaak van al die ellende, de prins van Oranje, te willen doden.

Hij studeerde te Dole in de rechten. In 1582 trad hij in dienst van zijn neef Jean Dupré, secretaris van graaf Pieter Ernst van Mansfeld, gouverneur van Luxemburg, en vatte het voornemen op de prins op te zoeken, grote ijver voor de Hervorming voor te wenden en zo zijn plan te volvoeren. Op 21 Mrt 1584 begaf hij zich naar Parma, te Doornik, en maakte zijn plan bekend. Parma was eerst sceptisch, omdat hij de kleine, zwakke Balthasar niet tot de moord in staat achtte, hij liet hem aan een verhoor onderwerpen en toen daarbij bleek hoe overtuigd Balthasar was, liet hij hem niet alleen aanmoedigen, maar gaf hem ook de verzekering, dat hem of zijn nabestaanden de beloning zou te beurt vallen.

Nu begaf Gérard zich naar Delft, waar hij in Mei 1584 aankwam. Hij noemde zich François Guyon, een zoon van zekere Pierre Guyon, die te Besançon wegens ketterij was ter dood gebracht. Door het bijwonen der Hervormde godsdienstoefeningen won hij het vertrouwen van de hofprediker Villiers en daarna van de prins, die medelijden had met de verdrukte geloofsgenoot. Hij zond hem naar de Hollandse gezant Noël de Caron, naar Frankrijk en bij de dood van de hertog van Anjou wist Gérard te bewerken, dat hij met het bericht daarvan naar de Staten en de prins afgevaardigd werd.

Hij bereikte Delft in de eerste dagen van Juli 1584 en bij de Prins in diens slaapvertrek toegelaten, moest hij deze gelegenheid om hem te doden laten voorbijgaan, omdat hij ongewapend was. 8 Juli werd hij, bij het Prinsenhof spiedend, ontdekt, maar zei, dat hij aarzelde wegens zijn slechte kleding naar de daarbij gelegen kerk te gaan. De prins gaf hem enig geld waarvoor hij van een der soldaten van de lijfwacht twee pistolen kocht. Hiermede gewapend, begaf hij zich 10 Juli opnieuw naar de prins, om zijn paspoort te halen. Om 2 uur stond de prins van het middagmaal op en toen hij de trap in het Prinsenhof (het voormalig St Aagtenklooster) wilde opgaan, trof het schot van de moordenaar hem in de borst.

Deze wilde van de schrik en de verwarring gebruik maken om te vluchten, maar werd weldra gegrepen en naar het raadhuis gebracht. Na een ogenblik van angst, toonde hij onder de afschuwelijkste pijnigingen grote standvastigheid en geduld en bleef tot het einde toe overtuigd, dat hij een daad had volbracht tot heil van vorst en kerk. Hij werd ter dood veroordeeld na vreselijke pijnigingen op de markt te Delft. Zijn hoofd werd op een staak achter het huis van de prins opgesteld, daar heimelijk weggenomen en naar Keulen gebracht, waar het als relikwie vereerd werd.

Dit waarschijnlijk door toedoen van Sasbout Vosmeer(, die lange jaren pogingen gedaan heeft tot een zaligverklaring van Balthasar Gérard, hetgeen niet geschiedde. Philips II verhief bij open brieven van 4 Mrt 1589 de bloedverwanten van de moordenaar in de adelstand en beloonde hen met ’s prinsen verbeurd verklaarde heerlijkheden Liévremont, Hostal en Dammartin in Bourgondië. Nog geen eeuw echter bleven zij in het bezit dier goederen. Toen nl. in 1668 Lodewijk XIV Bourgondië veroverde, toonden de bezitters dier heerlijkheden hun brieven van adeldom en hun rechtstitel aan de intendant De Vanolles, die ze echter met verontwaardiging vertrapte en vernietigde.DR H. A. ENNO VAN GELDER

Lit.: J. G. Frederiks, De moord van 1584. Oorspronkelijke verhalen en gelijktijdige berichten (‘s-Gravenhage 1884); R.

Fruin, De oude verhalen van den moord van Prins Willem I (1884, in: Verspr. Geschriften, dl III); L. P. Gachard, Correspondance de Guillaume le Tacitume, VI (1860), blz.

XV; De Confessie van een moordenaar; R. C. Bakhuizen van den Brink, Cartons voor de gesch. v. d. Nederl.

Vrijheidsoorlog II (1898).

< >