methaancarbonzuur, aethaanzuur, acidum aceticum, is een kleurloze, stekend zuur riekende vloeistof met een spec. gew. 1,057, die bij 118 gr. C. kookt en bij 16,6 gr.
C. stolt tot een ijsachtige massa („ijsazijn”, „ac. ac. glaciale”). Het ontstaat door oxydatie van aethylalcohol, via aceetaldehyde: CH3CH2OH + O → CH3COH + O → CH3COOH. Het is het tweede lid van de reeks der zgn. vetzuren, waarvan alleen het H-atoom der carboxylgroep COOH door metalen vervangbaar is. Het zuur wordt in het chemisch laboratorium veel toegepast in de analyse en als kryoskopisch oplosmiddel wegens zijn grote moleculaire vriespuntconstante (K = 39 gr. C.). Zowel in dampvorm als in de vloeibare faze vertoont het zeer sterk het verschijnsel der geassocieerde moleculen.
Verdunt men zuiver azijnzuur met water, dan stijgt het s.g. totdat de oplossing 78 gew. pct zuur bevat en daalt daarna. Densimetrisch is dus het gehalte niet te bepalen, zodat dit door middel van titratie met loog geschiedt. Voor zuur boven 85 pct is de stolpuntsbepaling de nauwkeurigste methode. De vorming van azijnzuur uit alkohol geschiedt behalve door Mycoderma aceti of azijnmoer ook door sommige bacteriën, doch steeds ontstaan daarbij slechts verdunde oplossingen.Reeds in de 17de eeuw wist men het zuur te vervaardigen door droge distillatie van hout, een werkwijze, waarbij naast een 20-tal andere stoffen, ± 10 pct azijnzuur, 1 pct methylalkohol en aceton ontstaan. Na verwijdering der teerbestanddelen wordt de door drievoudige distillatie gezuiverde en geconcentreerde houtazijn met kalkmelk geneutraliseerd tot een calciumacetaatoplossing, welke op een walsdroger de zgn. „graukalk” doet ontstaan, die ± 80 pct acetaat bevat. In Frederking-ketels met roerwerk wordt met behulp van sterk zwavelzuur hieruit het ruwe zuur afgedistilleerd, hetwelk na rectificatie het technisch zuivere azijnzuur oplevert.
Honderden jaren lang was dit de azijnzuur fabricage bij uitnemendheid, totdat de jonge acetyleenindustrie in 1916 aan de markt kwam met het synthetische, uit acetyleen bereide azijnzuur, waardoor de houtazijnindustrie spoedig op de achtergrond geraakte. In de laatste jaren heeft men echter daarbij moderne methoden ter concentratie van de verdunde ruwe houtazijn toegepast door middel van de azeotropische distillatie, waarbij de omweg via calciumacetaat wordt vermeden. Deze werkwijzen, die eveneens van groot belang zijn voor industrieën, die verdund zuur als afvalproduct hebben (bijv. de acetaatkunstzijdefabrieken), hebben in landen met veel houtgewas een opleving der houtazijnindustrie mogelijk gemaakt, doch het synthetische azijnzuur heeft de wereldmarkt blijvend veroverd.
In de eerste afdeling der fabriek van synthetisch azijnzuur wordt acetyleen in overmaat in een grote ebonieten reactieketel geleid, die voorzien is van een machtig roerwerk en continu gevoed wordt met een reactievloeistof, samengesteld uit verdund zwavelzuur en ferrizouten, waaraan kwiksulfaat als katalysator is toegevoegd. Hierin heeft de additie van water aan acetyleen plaats tot aceetaldehyde: C2H2 + H2O → CH3COH, waarbij kwikaldehydeverbindingen als tussentrap ontstaan en weer worden ontleed. De overmaat acetyleen voert het ontstane aldehyde met zich mede, dat in koel- en wastorens wordt afgescheiden en keert in het reactiecircuit terug, aangevuld met vers gas.
Zo ontstaat een waterige aldehyde-oplossing, die, aan rectificatie onderworpen, 99/100 pct zuiver aceetaldehyde oplevert. In de tweede afdeling der fabriek wordt het zuivere aldehyde in de „Oxydeurs” door middel van luchtzuurstof, met als katalysator bijv. mangaanacetaat, geoxydeerd tot azijnzuur: CH3COH + O → CH3COOH, waarbij direct een ruw zuur ontstaat van 95 pct zuiverheid, hetwelk na rectificatie, als technisch zuivere ijsazijn van 99/100 pct in de voorraadtanks komt. Ter bereiding van chemisch zuiver azijnzuur en voor consumptie-doeleinden wordt dit technische zuur nogmaals gedistilleerd onder toevoeging van kaliumpermanganaat. Een zeer groot gedeelte van het azijnzuur wordt als „azijnessence” in de azijnfabrieken verwerkt, terwijl talloze industrieën het gebruiken textielindustrie (beits- en impregneermiddel), coagulatie van rubber uit latex, acetaatkunstzijde, geneesmiddelen, grondstof voor acetaten, voor azijnzuuranhydride en voor kunststoffen als vinylacetaat.
In Nederland zijn wettelijke bepalingen omtrent azijnzuur vastgelegd in het Azijnbesluit (Stbl. 214 van 1926 en 145 van 1927). Hierin is o.m. bepaald, dat onder de naam „Azijnessence” uitsluitend mag worden verhandeld een azijnzuuroplossing, die 80 g azijnzuur per 100 cm3 bevat. Nederland heeft één fabriek van synthetisch azijnzuur, de N.V. Electro te Amsterdam.
DR W. C. DE LIEFDE
Lit.: F. Ullmann, Enzycl. der techn. Chemie in 10 Tln. 2e Aufl., Bd IV Urban und Schwarzenberg (Berlin-Wien 1929).