eigenlijk Gajus Julius Caesar Octavianus, eerste Romeinse keizer (Rome 23 Sept. 63 v. Chr. - Nola 19 Aug. 14 n.
Chr.), was een zoon van Octavius en Atia, een zusterskind van Julius Caesar. Door dezen werd hij (toen nog Octavius geheten) geadopteerd en in de zomer van 45 v. Chr. ter studie naar Apollonia (in Epirus) gezonden. Bij Caesars dood bleek hij diens erfgenaam. Hij ging naar Rome, noemde zich Julius Caesar, kreeg de bijnaam Octavianus en trad op als Caesars wreker. Antonius, die zich als opvolger van Caesar gedroeg, behandelde hem met verachting.
Octavianus echter verbond zich met de senaat, wierf met behulp van zijn vrienden Agrippa en Maecenas een leger, verwierf de volksgunst door de uitbetaling der legaten van Caesar aan het volk op zich te nemen en kreeg zo van de senaat met de consuls Aulus Hirtius en Gaius Vibius Pansa het bevel in de oorlog tegen Antonius, die wegens verdenking naar de alleenheerschappij te streven door de senaat, vooral door het drijven van Cicero, tot vijand des vaderlands was verklaard. Antonius, wien het bevel over de provincies Gallië was opgedragen, bevond zich in Noord-Italië in oorlog met Decimus Brutus, en werd nu in een strijd voor Mutina (43) verslagen. De beide consuls sneuvelden, D. Brutus werd opperbevelhebber met voorbijgaan van Octavianus. Deze eiste nu van de senaat consulaat en triumf; toen deze geweigerd werden, verbond hij zich met den naar Gallië gevluchten Antonius en met Lepidus, stadhouder van Spanje, rukte naar Rome op, dwong de senaat hem tot consul te maken, en stelde een gerechtshof in tegen de moordenaars van Caesar. Met Antonius en Lepidus sloot hij 27 Nov. 43 een driemanschap (het zgn. Tweede), waarbij Antonius de beide Galliae verkreeg, Lepidus Spanje, Octavianus Sardinië, Sicilië en Afrika.
Het driemanschap werd erkend en vaardigde een proscriptie uit, waarbij ook Cicero de dood vond. De veteranen kregen landgoederen in Italië.Vijanden der driemannen waren nu Sextus Pompejus, die zijn gezag ter zee wilde handhaven, en Brutus en Cassius, die, naar het Oosten gegaan, daar troepen tegen Antonius hadden verzameld en Macedonië en Syrië hadden bezet, alles met goedvinden van de senaat, die hun het bevel over het Oosten had verleend. Tegen hen behaalden Antonius en Octavianus ten slotte de overwinning, hoewel Octavianus (die nimmer een groot veldheer was) eerst door Brutus was overwonnen, bij Philippi (42 v. Chr.). Cassius en Brutus doodden zichzelf. Lepidus werd nu afgescheept met Afrika, Spanje kwam aan Octavianus, Italië bleef gemeenschappelijk. Antonius verzamelde in het Oosten geld en troepen en vertoefde er in Alexandrië bij Cleopatra.
Octavianus moest in Italië de landuitdeling aan de veteranen leiden, maakte er zich door noodzakelijke onteigeningen vele vijanden, en kwam in oorlog met den broeder en de vrouw van Marcus Antonius (zgn. Perusijnse oorlog). Lucius Antonius moest Perusia overgeven aan Octavianus (40 v. Chr.), zijn aanhangers vluchtten naar Antonius en Sextus Pompejus. Een samenkomst in Brundisium herstelde de vrede (40 v. Chr.): Octavianus kreeg het Westen, Antonius het Oosten te besturen, Italië bleef neutraal. Antonius huwde Octavianus’ zuster Octavia, Octavianus zelf was ondertussen gehuwd met Scribonia. In 39 v.
Chr. sloten de twee driemannen te Misenum een overeenkomst met Sextus Pompejus, die met zijn vloot Italië’s kust met hongersnood bedreigde. Pompejus kreeg de zee, Sicilië en Sardinië.
Nadat Octavianus met behulp van Agrippa in Gallië een opstand (in Aquitania) had gedempt en de Ubii had gevestigd op de linker Rijnoever (in het latere Keulen), kwam hij in strijd met Sextus Pompejus om het bezit van Sicilië. Antonius hielp ondanks een nederlaag van Augustus niet, zodat er nieuwe onenigheid kwam. Door bemiddeling van Octavia kwam men nog eens samen, nu te Tarente (37 v. Chr.). Het triumviraat werd voor vijf jaar verlengd, de oorlog tegen Pompejus opgenomen. Eindelijk overwon Agrippa hem bij Naulochos (36 v.
Chr.). Lepidus werd wegens verraad uit zijn ambt ontzet; Augustus was meester in het Westen; hij kreeg de tribunicische bevoegdheid.
Ondertussen had Antonius Cleopatra getrouwd en in 32 Octavia verstoten. Augustus streed in Illyrië en kreeg voortdurend meer macht. Strijd met Antonius was onvermijdelijk: Augustus kon niet dulden dat deze koning werd van het Oosten, Antonius gunde hem het Westen niet. In Rome was men grotendeels op Augustus’ hand, vooral toen Antonius een triumf in Alexandrië hield, en Cleopatra en haar zonen grote stukken land gaf. Augustus maakte zich, steunend op zijn bijzondere bevoegdheden, meester van de macht; Antonius werd uit zijn ambt ontzet en Cleopatra werd de oorlog verklaard. Hij kreeg veel hulp uit het Oosten.
Een aanval op Italië mislukte. Bij Actium kwam het tot een zeeslag, waarin door de vlucht van Antonius en Cleopatra Augustus met behulp van Agrippa overwon (2 Sept. 31 v. Chr.). Hij veroverde Egypte; Cleopatra en Antonius doodden zichzelf (1 Aug. 30). Hij nam Egypte en zijn rijke inkomsten als domein voor zich. Bij Actium werd Nikopolis gesticht en de Actia, een vierjarig feest, ingesteld.
Op 11 Jan. 29 werd als teken van de herstelde vrede de Janustempel gesloten; Octavianus triumfeerde te Rome (29 v. Chr.). Als vredevorst na een wereldoorlog werd hij nu verheerlijkt. Hij legde, na de discipline in het leger te hebben hersteld en vele maatregelen ter bevordering van rust en welvaart te hebben genomen, op 13 Jan. 27 v. Chr. zijn bijzondere bevoegdheden neer, maar verkreeg: a. het opperbevel over het leger; b. het bestuur over de voor beheersing van Italië gewichtigste provincies: Syrië, Gallië en Spanje. Hiermede had hij de feitelijke macht in handen. Op 16 Jan. verkreeg hij de titel Augustus.
Dit betekent het begin van het Romeinse Keizerrijk. Toch liet hij het bestuur aan senaat en volk, en vergenoegde zichzelf met de titel princeps (de eerste), het in het midden latend of daarmede senatus (van de senaat) of civitatis (van de burgerij) werd bedoeld. Een levenslang dictatorschap of consulaat heeft hij nooit aanvaard. Wel had hij de beslissing over oorlog en vrede, het proconsulaire imperium voor het eerst ook te Rome, en het volkstribunaat, dat hem onschendbaarheid verleende en de leiding van senaat en volk. Ook werd hij in 12 v. Chr. pontifex maximus (Opperpriester) voor zijn leven. Daarnaast echter behield de senaat het toezicht op de staatsschatkist en de senatorische provincies, en benoemde ook de magistraten (Augustus was slechts tot 23 v.
Chr. voortdurend consul geweest). Men heeft daarom wel gesproken van een dyarchie (dubbelregering) van princeps en senaat. Beter is het wellicht te zeggen, dat de instellingen van de republiek bleven bestaan, maar dat bepaalde ambten zich in macht ontwikkelden, en in handen van één persoon kwamen. Dat hieruit het keizerschap moest groeien, is duidelijk en werd ook gewenst: alleen de monarchie kon Rome uit de burgeroorlogen redden. Augustus kon de overgang met bijzondere tact volvoeren: voor zijn taak kon niemand beter berekend zijn dan hij.
Prachtig zorgde hij voor Rome, dat de macht van en over het wereldrijk in zich concentreerde. Vele nieuwe gebouwen werden opgericht: het Forum Augusti (thans weer grotendeels ontgraven), een tempel voor Apollo (den door Augustus meest vereerden god). Augustus streefde naar herleving van de nationale geest en de nationale godsdienst, zonder daarbij de Hellenistische beschaving uit te sluiten. Hij herstelde vele oude gebruiken (de fratres Arvales en andere). Hij weerde slechts, wat Romeinse kracht en Romeinse eenvoud kon schaden. Hierdoor heeft hij de basis gelegd voor de Romeinse cultuur van het keizerrijk.
Voor de armen werd gezorgd door regelmatige en beperkte uitdeling van koren, waarvan hij de aanvoer regelde; hij organiseerde politie en brandweer, legde prachtige wegen aan, stichtte kolonies van veteranen in Italië en daarbuiten, gaf velen het Romeinse burgerrecht, en legde zo de grondslag voor de welvaart van het rijk. Het verval der zeden ging hij tegen door strenge bepalingen, maar ook door het verlenen van voorrechten aan hen, die in trouw huwelijk leefden, en kinderen hadden.
Kunsten en wetenschappen bevorderde hij, te zamen met Agrippa en Maecenas. Horatius wijdde hem gedichten, Vergilius dichtte op zijn verzoek de Aeneis (z Aeneas) ter verheerlijking van het Julische huis. Hij begunstigde de geschiedschrijving van Livius, liet de lijsten van consuls en triumfen graveren op de muur der Regia (priester woning) op het forum, richtte vele standbeelden op en talrijke tempels. Zijn daden liet hij optekenen in de Res gestae divi Augusti (Daden van den vergoddelijkten Augustus), voor ons als gewichtig document in het zgn. Monumentum Ancyranum bewaard (zo genoemd, omdat het te Ancyra (tegenw. Ankara) het eerst is gevonden; thans is ook een exemplaar uit Antiochië bekend).
Augustus wilde geen monarch zijn en verbood zijn goddelijke verering in Italië; hij kon echter niet vermijden, dat ze hem, gelijk ook vroeger alle machthebbers, in het Oosten gebracht werd. Doch hoewel hij de senaat alle eer gaf, kon hij toch niet verhinderen, dat meer en meer de heerschappij aan hem kwam; hij bestreed uit zijn rijkdom het bestuur van de staat en het leger; hij had de censuur; het consulaat verloor voortdurend meer aan macht; hij beval candidaten aan voor de ambten, die natuurlijk benoemd werden, en stelde nieuwe ambten in, waarover hij zelf de beschikking had.
Het leger bestond uit legioenen van Romeinse burgers, die 20 jaar dienden, en hulptroepen van bondgenoten. Daarnaast vormde hij een garde in Rome en Italië. De vloot werd gestationneerd in Misenum, Ravenna, en Forum Julii (in Zuid-Gallië). De provincies en legers werden geleid door gouverneurs en officieren van de senatorenstand; alleen Egypte werd bestuurd door een praefectus uit de ridderstand, en geen senator mocht het land betreden, uit vrees dat dit korenland door een ander in bezit zou worden genomen. De lagere ambten en de rechtspraak werden aan de ridders opgedragen, die zich tot een nieuwe, en zeer machtige, ambtenarenstand ontwikkelden. Ook vrijgelatenen kregen als administrateurs der keizerlijke goederen reeds meer en meer invloed. Voor een mild bestuur der provincies droeg hij zoveel mogelijk zorg; ook in dit opzicht is hij de schepper van het wereldrijk.
Als grenzen hiervan bepaalde hij, ook hierin zich een meester tonend in de beperking: in het Noorden Rijn en Donau, in het Oosten de Euphraat, in het Zuiden de Sahara, in het Westen de Atlantische Oceaan.
Hiervoor had hij veel oorlogen te voeren, door middel van Agrippa en van zijn stiefzoons Drusus en Tiberius. Gestreden werd vooral in de Alpen, bij de Donau (in Zuid-Duitsland en Oostenrijk), in Gallië, Germanië, Spanje en in Thracië. Pannonia, Raetia, Noricum werden bij het Romeinse rijk gevoegd (Tiberius was hier veldheer van 12-9 v. Chr.) en de Donau tot grens gemaakt. Gallië werd onderworpen; Augustus regelde de census (schatting en volkstelling), organiseerde de provincie (27 v. Chr.), en verdeelde haar na een opstand in drieën, Aquitania, Lugdunensis en Belgica (13 v.
Chr.), terwijl Gallia Narbonensis (Provence) van Gallië werd gescheiden. Gallië werd door zijn vruchtbaarheid weldra de gewichtigste provincie; vele producten kwamen van daar naar Italië. De belangrijkste stad was Lugdunum (Lyon). In Germanië (waaruit men dikwijls invallen in Gallië deed) voerde Drusus, na diens dood (9 v. Chr.) zijn broeder Tiberius het bevel. Hier werd de Rijnlinie bevestigd (vaste punten waren Mainz en Castra Vetera (Xanten), de Bataven en Friezen werden onderworpen, Drusus drong door tot de Elbe, in strijd met Chatti, Suebi, en Cherusci.
Tiberius drong in 5 n. Chr. zóver door, dat het gebied tot de Elbe als veroverd land werd beschouwd. Maar het rijk van Marbod (Boheme) kon niet onderworpen worden wegens een heftige opstand in Pannonia en Illyrië, die zelfs Italië bedreigde en met moeite bedwongen werd (8 n. Chr.). Een jaar later verhief zich een deel van Germanië onder Arminius en bracht den Romeinsen veldheer Varus een geweldige nederlaag toe in het Teutoburgerwoud. Alle veroveringen gingen verloren.
De Rijn werd nu als grens vastgesteld met een smalle, door een grenswal (limes) bevestigde strook aan de rechteroever. Germanië kon zich zelfstandig ontwikkelen, terwijl Gallië meer en meer geromaniseerd werd. Dit laatste was ook in sterke mate het geval met Spanje, waarvan Augustus de onderwerping voltooide, door middel van Agrippa, door het bedwingen van het steeds opstandige N.W. deel (19 v. Chr.). In het Oosten liet Augustus vele koninkrijken als vazalstaten bestaan (zo het rijk van Herodes in Palestina). Van de Parthen kreeg hij door diplomatieke onderhandelingen met hun koning Phraates IV de op Crassus en Antonius buitgemaakte veldtekens en gevangenen terug (20 v.
Chr.). Alleen Armenië bleef een twistappel tussen Rome en het Parthische rijk. Handelsbetrekkingen werden echter met het verre Oosten, ook met Indië, aangeknoopt. Ter wille van de handel trachtte men van Egypte uit ook in Arabië en Aethiopië door te dringen, echter zonder succes. In Afrika werd 25 v. Chr.
Numidia Romeinse provincie en Mauretania aan Juba II afgestaan. Hier breidde de Romeinse macht zich voortdurend meer uit: het rijke kustland leverde graan en olijven aan Rome. Augustus legde de grondslag voor de uitgebreide handel van het keizerrijk, waarin de provincies meer en meer boven Italië uitkwamen.
In zijn familieleven was Augustus niet gelukkig. Uit zijn huwelijk met Scribonia had hij één dochter, Julia, die een zedeloos leven leidde. Zij was o.a. gehuwd met Marcus Vipsanius Agrippa en had vijf kinderen. Twee van haar zonen, Gajus en Lucius Caesar stierven jong; de jongste Agrippa Postumus was zwakzinnig; haar dochter Agrippina huwde Drusus’ zoon Germanicus. Augustus had derhalve geen mannelijke nakomelingen, die hem konden opvolgen. Bovendien moest hij zijn dochter Julia wegens haar gedrag verbannen.
Hij was echter na scheiding van Scribonia in 38 v. Chr. gehuwd met Livia, vrouw van Tiberius Claudius Nero, die twee zonen had, Drusus en Tiberius. Drusus stierf in 9 v. Chr. en Augustus adopteerde in 4 n. Chr. zijn stiefzoon Tiberius Claudius Nero, die hem zou opvolgen. Augustus werd begraven in het Mausoleum op het Marsveld.
De senaat eerde zijn nagedachtenis door hem de erenaam divus Augustus (vergoddelijkten Augustus) te geven. Door zijn wijs beleid had hij een staatsvorm ingericht, die eeuwen zou duren.
PROF. DR. D. COHEN
Lit.: V. Gardthausen, Augustus und seine Zeit, 2 dln (1891-1904); H. Dessau, Geschichte der römischen Kaiserzeit, dl I (1924); T. Rice Holmes, The architect of the roman Empire (1924); M. Rostovtzeff, The social and economic history of the Roman empire (1926) blz. 1-100; M. A.
Levi, Ottaviano capoparte, 2 vol. (Firenze 1933); B. A. v. Groningen, De Octaviani Caesaris ante principatum conditum imperio (in Mnemosyne, LIV, 1926, 1); L. Homo, Auguste (Paris 1935); K. Hönn, Augustus, 3de druk (Wien 1937); Paribeni e.a., Augustus (Roma 1938); Quademi Augustei (Roma 1937) (ter gelegenheid van de herdenking van A.’s geboortedag voor 2000 jaar); A. Piganiol, Les pouvoirs constitutionnels et le principat d’Auguste (Journal des Savants, (1937); p 15.
In de BEELDENDE KUNST vindt men de voornaamste buste-portretten van den jongen Augustus, waarin hij als een energieke, een weinig geïdealiseerde knaap voorkomt, te München en Rome (Vaticaan); waardiger is de figuur van Otricoli (Vaticaan), gehuld in toga en met over het achterhoofd een sluier. Rechtop staande als veldheer of rhetor, met in de linkerhand de veldherenstaf en aan zijn voeten een Amorette op een dolfijn, prijkt zijn bekendste portret, gevonden te Primaporto (1863) in het Vaticaan. In de middeleeuwse kunst is Augustus niet zelden de vertegenwoordiger van het heidendom. Vaak stelt men hem voor in gezelschap van de Tiburtijnse Sibylle, want deze voorspelde hem, volgens de legende, dat zijn opvolger de Zoon Gods zelf zou zijn, de stichter van het grote Rijk des Vredes. Aanvankelijk wordt dit verhaal samengevat in de figuur van Augustus, knielend voor Maria, die zich gewoonlijk in een wolk bevindt, eerst in later tijd voegt men er de Sibylle zelf bij. Behalve in de Noorditaliaanse ontmoet men Augustus en de Sibylle vaak in de Nederlandse en Nederduitse kunst en op Franse glazen.
Lit.: Ferd. Piper, Mythologie der christl. Kunst I 1 (Weimar 1847), 480 vlg.; Adolfo Venturi, Una rappresentazione della leggenda di Augusto, in Ausonia I (1906), 93 vlg.