Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

Atjèhs

betekenis & definitie

is een Indonesische taal, gesproken in Atjèh (Noord-Sumatra) behalve in dat binnenland, waar het wel verwante, doch geheel verschillende Gajo gesproken wordt. In grammaticale en phonetische eigenaardigheden onderscheidt zich het Atjèhs van de andere Sumatraanse talen.

Door de jambische uitspraak der grondwoorden zijn er vele, die elders, bijv. in het Maleis, tweelettergrepig zijn, in het Atjèhs éénlettergrepig geworden, hetzij door uitstoting van de eerste vocaal, hetzij door afwerping van de eerste lettergreep. De woordenschat vertoont punten van overeenkomst met die van het Tjams van Achter-Indië, en is in de loop van de tijd sterk met vreemde elementen (Sanskrit, Arabisch, Maleis) uitgebreid. Het Maleis is in Atjèh lange tijd de cultuurtaal der ontwikkelden en ook lang de voertaal van het door het Indische gouvernement verstrekte onderwijs geweest. Het Atjèhs werd vroeger uitsluitend geschreven met het voor dit doel wel zeer ongeschikte Arabische schrift; thans raakt meer en meer het Latijnse alphabet in zwang.Het Atjèhs heeft een uitgebreide literatuur, grotendeels in metrische (gebonden) vorm, die echter slechts voor een zeer klein gedeelte is uitgegeven. Naast inheemse epische verhalen (Malém Dagang, Pò tjoet Moehamad, Prang Gōmpeuni e.a.) komt er veel geïmporteerde literatuur voor, van Voor-Indische, Arabisch-Perzische en Indonesische oorsprong; omvangrijk is de Mohammedaans-religieuze letterkunde.

PROF. DR J. GONDA

Lit.: Grammatica: K. F. H. van Langen, Handleiding voor de beoefening der Atjèhsche taal (’s-Gravenhage 1889, gebrekkig); Idem, Woordenboek der Atjèhsche taal (1889); C. Snouck Hurgronje, opstellen in Tijdschr. Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, dl XXXV (1893) en dl XLII (1900). Woordenboeken: J.

Kreemer, Atjèhsch Handwoordenboek (Atjèhs-Nederlands) (Leiden 1931); H. Djajadiningrat, Atjèhsch-Nederlandsch Woordenboek, 2 dln (Batavia 1932). Letterkunde: C. Snouck Hurgronje, De Atjèhers (Batavia-Leiden 1893); Idem, The Achehnese (Leiden 1906), dl II, hfdst. 2. Teksten: Leesboek in Van Langen’s Handleiding; Djajadiningrat, Vier Atjèhsche Si Meuseukin-vertellingen, in T. I.

T. L. V., dl LVII (1915); M. C. H. Amshoff, Goudkruintje, een Atjèhse roman met vertolking en toelichting (Leiden 1929); H.

T. Damsté, Hikajat Prang Sabi, in Bijdr. Taal-, Land- en Volk. v. N.-I., LXXXIV (1928); Idem, De legende van de heilige zeven slapers in het Atjèhsch, ibid. XCVIII (1939).

< >