Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

Atjèhers

betekenis & definitie

vormen de grootste groep van de bevolking der residentie Atjèh en onderhorigheden. De invloed van de Atjèhers op andere inheemse bevolkingsgroepen in het gewest is groot geweest.

Sinds eeuwen is Atjèh geïslamiseerd. Dit is van grote betekenis geweest voor heel het culturele leven. In de taal, de tijdrekening, de kunst, de kleding, maar ook in vele zeden en gewoonten is de invloed van de Islam merkbaar. De wijze, waarop het huwelijk wordt gesloten of men de echt verbreekt, het huwelijksgoederenrecht, het erfrecht, het heeft alles typisch Mohammedaanse trekken. Toch zijn daarin nog wel oud-Indonesische elementen aan te wijzen. Het zgn. leviraat of zwagerhuwelijk en het huwelijk met de zuster van de overleden vrouw (sororaat) zijn zeker vóór-Islamietisch.

Kinder-huwelijken, waarbij ook werkelijk een samenleven van zeer jonge meisjes (8-10 jaar) met volwassen mannen voorkomt, zijn frequenter dan elders in Ned.-Indië. Het huwelijk is in den regel matrilokaal, d.w.z. de man komt bij de familie van zijn vrouw inwonen. Des te merkwaardiger is het te constateren, dat juist hier de schoonoudertaboe’s, die gelden voor de omgang tussen den man en zijn schoonouders, zeer streng zijn; zij vermijden althans in de eerste jaren van het huwelijk alle omgang.

Evenals elders in Ned.-Indië is ook in Atjèh het dorp de belangrijkste territoriale gemeenschap. Hoewel de dorpelingen geen genealogische eenheid vormen, gevoelen zij zich toch in zekere zin als een grote familie. Het dorpshoofd, de keutjhi, wordt de vader genoemd en de dorpelingen heten zijn kinderen. De keutjhi wordt ook betrokken bij allerlei aangelegenheden, die wij als van strikt familiaire of persoonlijke aard zouden beschouwen; hij geeft zijn toestemming bij huwelijken of verzet zich er tegen; wanneer een van de dorpelingen zich elders wil gaan vestigen gaat dat niet buiten hem om, enz., enz.

Naast het dorpshoofd staat als belangrijke dorpsfiguur de teunkoe, die de godsdienstige aangelegenheden verzorgt. De waardigheid is evenals die van het dorpshoofd erfelijk in zijn familie, waardoor het wel voorkomt dat de teunkoe geen of nauwelijks enige kennis omtrent de Islam-wetten bezit. Hij moet dan voor het vervullen van zijn functies door een ander worden bijgestaan.

De Atjèhse dorpen zijn weer verenigd tot grotere eenheden. In de eerste plaats zijn daar de moekims, oorspronkelijk groeperingen van dorpen om der wille van de Vrijdagse moskeedienst, doch thans bestuurlijke eenheden. Een nog grotere eenheid zijn dan de „olèëbalangschappen”, gebiedsdelen, die door erfelijke hoofden, de olèëbalangs, als heren van het land werden bestuurd. Deze hoofden erkenden dan oudtijds den sultan van Atjèh als hun opperheer. Zijn gezag over de olèëbalangs was vrij fictief. In de afdeling Groot-Atjèh waren de territoriale hoofden vroeger verenigd tot drie bondgenootschappen, sagòë’s of sagi’s genoemd, ieder onder een panglima-sagi aaneengesloten en wel de sagi’s der 22, der 25 en der 26 moekims.

Deze drie panglima’s kozen voorheen den sultan van Groot-Atjèh. Elk der samenstellende delen behield zijn eigen zelfstandigheid doch de pangbima sagi had gezag over de algemene belangen der verbondenen.

De Islam-invloed is ook in de kunstnijverheid van de Atjèhers merkbaar. Bij een beschouwing van voorwerpen van de materiële cultuur, bijv. de Atjèhse zwaarden, doch eveneens van zovele andere Atjèhse ethnografica, wordt men door de Arabische inslag in de versieringsmotieven en stijl getroffen. De relaties met het moederland van de Islam (al bereikte dan ook deze godsdienst Atjèh oorspronkelijk niet rechtstreeks van Arabië uit, doch via Hindoestan) worden door de jaarlijkse bedevaartstochten naar Mekka levendig gehouden en geïntensiveerd.

PROF. DR H. TH. FISCHER

Lit.: Snouck Hurgronje, De Atjehers (1839-’94); Kreemer, Atjeh, 2 dln (1922-23).

< >