(Hebreeuws: Verheven is Jahwe), dochter van Achab, en diens gemalin Jezabel, huwde Joram, koning van Juda en maakte zich na de dood van haar zoon Ahazia door geweld van de troon meester (± 842-836 v. Chr. naar F.
Böhl en F. X. Kugler; 842-837, naar W. F. Albright). Uit het bloedbad, door Athalia aangericht tegen alle mannelijke nakomelingen van het koninklijk huis, werd haar kleinzoon Joas door den priester Jojada gered en, na verloop van zes jaren, op de troon hersteld (2 Kon. 8 : 18; 11, 1 v.v.; 2 Kron. 22 : 10 v.v.). Zijn lotgevallen hebben aan Racine de stof geleverd voor zijn treurspel.PROF. DR J. COPPENS
Lit.: A. van Hoonacker, Le sacerdoce lévitique dans la Loi et dans l’histoire (Louvain 1899) blz. 93-100.