(Hebr.: broeder van vader), koning van Israël, ± 875-854 (853?) v. Chr., zoon van Omri, tijdgenoot van Salmanassar III (860826), koning van Assyrië, alsook van Ben-Hadad (870-844), koning van Damascus en van Mesa, koning van Moab, is een der belangrijkste vorsten van het Israëlietische Noordrijk geweest, getuige van Arams macht en van de Assyrische opgang.
Hij bevorderde de welvaart van zijn volk door een verbond met Tyrus en later met Juda, hetwelk aldus voor de eerste maal sinds de scheuring in samenvoeling kwam met het Noorden. Door zijn huwelijk met de Tyrische prinses Izebel (Jezabel) zocht en vond hij bij zijn schoonvader Ethbaal bescherming tegen de overmacht der Arameërs van Damascus, evenals hijzelf later het koningshuis van Juda door wederzijdse huwelijken aan zijn huis verbond. Het gevolg was echter, dat de eredienst van den Tyrischen god Baal (of Melkart) ook in Israël officieel werd erkend. De oppositie, hiertegen onder de leiding van Elia (Elias) gevoerd, werd door Izebel met geweld onderdrukt. Over deze strijd lezen wij in II Kon. 17-19 en 21. Tegen het einde van zijn regering (waarschijnlijk na de dood van zijn schoonvader) beginnen de wisselvallige oorlogen tussen Achab en den krachtigen koning Ben Hadad (Hadad-idri) van Damascus, levendig beschreven in II Kon. 20 en 22. In deze strijd is Achab gesneuveld, nadat hij eerst als gedwongen bondgenoot van zijn tegenstrever deelgenomen had aan de oorlog tegen de Assyriërs, die toen al de kleinere staten in Syrië bedreigden. De Assyrische koning Salmanassar III vermeldt onder zijn vijanden in de slag bij Karkar (854) in zijn opschriften ook den „Israëliet Achab” met 2000 strijdwagens en 10.000 krijgslieden. Achabs regering werd gekenmerkt door toenemende handelsbetrekkingen en door een uitgebreide bouwbedrijvigheid. Jericho werd herbouwd en in de koningsstad Samaria werden een Baalstempel (I Kon. 16, 32) en een elpenbenen paleis d.w.z. met ivoorsnijwerk versierd, I Kon. 22, 39) opgericht, door de Amerikaanse opgravingen gedeeltelijk blootgelegd. In religieus opzicht is de regering van veel betekenis door de Elia-beweging; deze is in Israëls godsdienstige geschiedenis het eerste duidelijke optreden van het klassieke profetisme. Hiertegenover wordt de koning, naar de kernachtige spreuk van Elia, voorgesteld „kreupel lopende aan beide zijden” (I Kon. 18, 21). De Joodse overlevering rekent Achab onder de drie koningen, die geen aandeel hebben in het eeuwig leven.PROF. DR J. COPPENS
Lit.: R. Kittel, Geschichte des Volkes Israël, t. II (6de uitg., Gotha-Stuttgart 1925), blz. 239-256; Fr. Feldmann, Geschichte der Offenbarung des A. T. (3de uitg., Bonn 1930); J. W. Jack, Samaria of Ahab’s Time (Edinburgh 1929); E. Tobac-J. Coppens, Les prophètes dTsraël, dl I (2de druk, Mechelen 1932), blz. 145-163. Over het ivoorwerk uit het paleis te Samaria zie: J. Simons, Opgravingen in Palestina (Roermond 1935), blz. 226-229.