(1, Hebreeuws: gelukkig, gelukskind). Jakob’s achtste zoon, van Zilpa, Lea’s dienstmaagd (Gen. 30 : 13), stamvader van de Israëlietische stam Ašer.
Het gebied van Ašer strekte zich uit tussen de zeekust van de Karmel af tot aan de streek van Tyrus en Sidon, de twee grote meren van de Opper Jordaan, Phoenicië en de vruchtbare vlakte van Jizreël. Dit gebied werd geroemd om zijn vruchtbaarheid en om zijn rijkdom: Gen. 49 : 20; Deut. 33 :24 v.v. Inderdaad, de leveringen aan of van de Phoenicische steden hadden plaats door Ašer’s bemiddeling. In de geschiedenis van Israël wordt aan de stam Ašer geen belangrijke rol toegekend. Hij behoorde, samen met Zabulon en Nephtali, tot de stammen, die het Galilea der Heidenen (Jez. 8 : 23) bevolkten. Dun gezaaid tussen de heidense bewoners van noordelijk Israël, slaagden de kinderen van Ašer er niet in dit gebied volkomen te winnen voor de Israëlietische cultuur (Richt. 1 : 31-32).
In de loop der tijden evenwel drong Ašer tot de zeekust door en veroverde enige „gescheurde plaatsen”, d.i. bochten of baaien (Richt. 5 : 17). De stam Ašer beantwoordde niet aan de oproep van de profetes Debora, maar hij nam deel aan de strijd van Gedeon (Gideon) tegen de Madianieten (Richt. 6 : 35). Later verbleekt Ašer’s invloed nog meer in de geschiedenis van Israël. Noch uit deze stam, noch uit de stam Simeon is er voor het volk van God een held of een rechter opgestaan. In de Davidische lijsten (I Kron. 27 : 16-22) wordt Ašer niet vermeld. Evenwel was de stam niet geheel en al verdwenen: ten tijde van Ezechias (Hizkia) kwamen er uit de stam Ašer vromen naar Jeruzalems tempel (II Kron. 30 : 11), en in het Nieuwe Testament wordt de profetes Anna voorgesteld als behorend tot deze stam (Luc. 2 : 36-38).
Of Ašer voorkomt in de Egyptische teksten, wordt betwist, en is door velen ontkend, o.a. door F. M. Th. Böhl.Onlangs hebben sommigen gemeend de naam Ašer in de teksten van Ras-Sjamra-Oegoriet te kunnen weervinden. Deze opinie werd o.m. door R. de Langhe met klem tegengesproken.
Lit.: R. de Langhe, Les textes de Ras Shamra-Ugorit et leurs rapports avec le milieu biblique de l’Ancien Testament, 2 dln (Louvain 1945, dl II, blz. 472-476); F. M. Abel, Géographie de la Palestine, dl II, blz. 65-67 (Paris 1938).
(2), grensplaats in de stam Manasse, naar het Onomasticon (26 : 22) van Eusebius (Leipzig 1304), vijftien mijlen verwijderd van Neapolis (Sichern) op de weg naar Scytopolis (Beisan).
PROF. DR J. COPPENS
Lit.: I. Szczepanski, Geographica historia Palaestinae antiquae (Roma 1928); R. Koppel, Palästina. Die Landschaft in Karten und Bildern (Tübingen 1930); A. Alt, Eine galiläische Ortsliste in Jos. 19, in Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft, 2de ser., dl 4, blz. 59-81 (1924).