(Hebreeuws, de bij) was volgens Richt. 4 en 5 een van de beroemdste vrouwen uit het tijdvak van de oudste geschiedenis van Israël, na de vestiging van de stammen in het land Kanaän. Naast Barak, de zoon van Abinoam wordt deze profetes (de echtgenote van een zekere Lappidoth) geteld onder de Richteren van Israël.
Met vlammende geestdrift heeft zij Barak opgeroepen tot de heilige oorlog en wist in een tijd van uiterste vernedering en gevaar een verbond te bewerken tussen de noordelijke stammen, die daarna bij Taanach, in de vlakte van Megiddo, de overwinning behaalden over de koningen van de Kanaänieten. Het Lied van Debora, dat ons overgeleverd is in Richt. 5, is (naast Gen. 49 en Deut. 33) het belangrijkste overblijfsel van de Israëlietische dichtkunst uit deze oudste periode, van de grootste geschiedkundige en dichterlijke waarde. Het is opmerkelijk, dat dit beroemde, hoewel in bijzonderheden, ook taalkundig, moeilijke voortbrengsel van de Oudisraëlietische dichtkunst zijn ontstaan dankt aan de „moeder in Israël”, die zelf in het middelpunt stond van dit grootse gebeuren.PROF. DR F. M. TH.
DE LIAGRE BÖHL
Lit.: O. Grether, Das Deboralied (Gütersloh 1941).