Nederlands vlootvoogd (Enkhuizen 21 Jan. 1771 - Huize Valckenbosch, Loosduinen, 23 Jan. 1838), trad als adelborst in de marinedienst. Na de vrede van Amiens (1802) vertrok hij als kapitein-ter-zee naar Ned.
Oost-Indië, om als gecommitteerde der Bataafse Republiek de Molukken over te nemen. 17 Mei 1807 vertrok hij andermaal naar Indië, nu toegevoegd aan Daendels, om als Lt.- G.G. het opperbestuur van de G.G. Wiese over te nemen, zo de maarschalk er niet in mocht slagen, Indië te bereiken. Bij zijn komst in Batavia (Apr. 1808, 3 maanden na Daendels) vond hij de gehele vloot vernietigd. Daendels had reeds een begin gemaakt met de opbouw er van door marinebases aan te leggen aan de Meeuwenbaai, Baai van Merak, beide aan de Straat Soenda, en te Soerabaja.
De arbeid aan de beide baaien moest Buyskes staken wegens de grote sterfte onder het werkvolk. Intussen werden kanonneerboten op stapel gezet en prauwen geschikt gemaakt tot het tegengaan van zeeroof en smokkelarij. Het autoritair optreden van Daendels deed Buyskes besluiten naar Nederland terug te keren (Nov. i8og). Op de thuisreis raakte hij in Engelse krijgsgevangenschap (Febr. 1810).
Na het herstel van Nederlands onafhankelijkheid benoemde koning Willem I hem tot commandant van het voor Ned. Oost-Indië bestemde eskader, tevens commissaris-generaal, om met Elout en Van der Capellen het bestuur over Indië uit handen der Engelsen over te nemen (Nov. 1814). Eerst na afloop van het Wener Congres (18 Sept. 1814 - 9 Juni 1815) vertrok de Commissie (Oct. 1815). Na aankomst (26 Apr. 1816) hield Buyskes zich in het bijzonder met marinezaken bezig.
In 1817 dempte hij een opstand op het eiland Saparoea (Molukken). 16 Febr. 1819 keerden Elout en Buyskes weer terug naar Nederland. Buyskes werd in 1827 bevorderd tot Vice-Admiraal en had nog geruime tijd zitting in verschillende commissies voor de verdediging ter zee en te land.