Frans republikein en politicus (Pointe-à-Pitre op Guadeloupe 18 Sept. 1809 - ’s-Gravenhage 20 Juni 1870), speelde een rol bij de Juli-revolutie in 1830, werkte aan alle republikeinse conspiraties tegen het Burgerkoningschap mee en werd, wegens medeplichtigheid aan de opstand van 12 Mei 1839, op 12 Juli 1839 ter dood veroordeeld, welk vonnis mede door tussenkomst van Victor Hugo in levenslange dwangarbeid werd veranderd. De Februari-revolutie van 1848 hergaf hem de vrijheid; hij stond eerst aan de kant van het Voorlopig Bewind, daarna weer aan de zijde der radicalen, aan wier opstand op 15 Mei 1848 hij deelnam.
Op 2 Apr. 1849 tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld, werd hij tijdens het Tweede Keizerrijk in 1854 begenadigd wegens het schrijven van patriottische brieven naar aanleiding van het uitbreken van de Krimoorlog, waarin hij de hoop op een Franse overwinning uitsprak. Hij vestigde zich in vrijwillige ballingschap ten slotte te ’s-Gravenhage, waar hij algemene achting genoot wegens zijn weldadigheid. Hij is een typisch voorbeeld van het naïeve sociale idealisme van het midden der igde eeuw.Lit.: H. P. G. Quack, Herinneringen (1915), blz. 133-136; J. F. Jeanjean, A. B., sa vie etc. (1909).