I, Grieks Aristoboulos, zoon van Johannes Hyrcanus, vorst uit het geslacht der Makkabeeën, maakte zich na de dood van zijn vader van de regering meester, hoewel hem slechts het hogepriesterschap was opgedragen, en aan zijn moeder het bewind. Hij doodde daarop achtereenvolgens zijn moeder en drie zijner broers; den enig-overgeblevene, Antigonus, maakte hij tot mede-regent, doch liet ook dezen doden, toen hij door intrigues bij hem verdacht werd gemaakt.
Hij nam de koningstitel aan en begunstigde sterk de Griekse cultuur, zodat hij zich zelfs „Griekenvriend” (Philhelleen) noemde. Toch dwong hij de bewoners van een deel van Ituraea, toen hij dit had overwonnen, tot het Jodendom over te gaan; men heeft wel vermoed, dat met dit deel Galilaea bedoeld is en dat hij dus dit landschap heeft verjoodst. Hij regeerde slechts een jaar (104103); wellicht heeft de Joodse traditie hem, wegens zijn voorliefde voor Griekse cultuur, van veel misdaden ten onrechte beschuldigd.II, zoon van Alexander Jannaeus, die koning van Judaea was geweest (103-76 v. Chr.) en de regering aan zijn vrouw Salome Alexandra (76-67) had overgedragen, dwong na de dood van zijn moeder zijn ouderen broeder Hyrcanus II hem het koningschap en de waardigheid van hogepriester af te staan. De Arabische vorst Aretas III, door Hyrcanus te hulp geroepen, versloeg Aristobulus en belegerde hem in de tempel te Jeruzalem. De tussenkomst van Pompejus* in 63 bracht de strijd ten einde. De twee broeders en afgezanten van het volk, dat afschaffing van het koningschap vroeg, verschenen voor Pompejus te Damascus. Hij stelde de beslissing uit, maar rukte na korte tijd, achterdochtig geworden, tegen Aristobulus op.
Deze gaf zich over, maar Pompejus’ veldheer Gabinius vond de poorten gesloten, toen hij volgens afspraak met Aristobulus Jeruzalem in bezit wilde nemen. Pompejus rukte nu op en bezette de stad door de overgave van de partij van Hyrcanus. De aanhangers echter van Aristobulus bezetten de tempelberg. Pompejus nam deze na een beleg van drie maanden in, drong ook in het allerheiligste binnen, maar spaarde de godsdienst (62). Aristobulus werd meegevoerd naar Rome in Pompejus’ triomftocht maar ontvluchtte in 56. Zijn poging tot opstand mislukte en hij werd wederom naar Rome als gevangene gezonden.
Later, in 49, gebruikte Caesar hem in de strijd tegen Pompejus door hem opdracht te geven met twee legioenen naar Syrië te gaan. Vóór Aristobulus hieraan gevolg kon geven, werd hij vergiftigd.
Lit.: E. Schürer, Geschichte des jüdischen Volkes I, 4. Aufl. (Leipzig 1901).