(= Jonathan) was een Makkabaeën-koning, die van 103-79 v- Chr. over Palestina regeerde. In de ontwikkeling, die van de Makkabaeïsche hogepriesters soldatenkoningen maakt, vormt hij een hoogtepunt.
Hij geeft aan de Joodse staat grote uitbreiding door de verlenging van de kustlijn — het anker op zijn munten wijst op bevordering van de scheepvaart — en door de verovering van Transjordanië. Het onderworpen gebied werd bevestigd door vestingbouw en oppervlakkig gejudaïzeerd, echter lokte de a-religieuze geweldpolitiek van den koning en het cultuur-vernis van Klein-Aziatisch Hellenisme verzet uit van de religieuze volkspartij der Farizeeërs. In de langdurige burgeroorlog steunde de koning op een leger van vreemde, Klein-Aziatische huurlingen.Lit.: E. Schürer, Geschichte des jüdischen Volkes im Zeitalter Jesu Christi, 3de-4de ed. (Leipzig 1901, I 276-286); E. Bickermann, Die Makkabäer (Berlin 1935).