(1) is een Hebreeuws woord, dat oorspronkelijk waarschijnlijk stookplaats, vuurhaard, altaar betekende (arjal), en dat later (bij wijze van volksetymologie) als „leeuw Gods” werd verklaard (ari-êl). Vandaar dat dit woord het altaar kan aanduiden (Ezech. 43 : 15 v.) en zelfs (bij wijze van dichterlijke beeldspraak) geheel Jeruzalem als de „offerplaats” van Jahwe (Jes. 29 : 1), terwijl het tevens kon worden gebezigd als een erenaam voor helden en ten slotte ook als persoonsnaam.
Veel minder waarschijnlijk is de afleiding van een Babylonisch woord voor het dodenrijk of de onderwereld (arallu). In de daemonologie der latere Joden werd Ariël de naam van een aard- of luchtgeest en als zodanig overgenomen door Shakespeare (in de Storm), door Milton (in het Verloren Paradijs) en door Goethe (Faust ll), voorts in talrijke sprookjes en legenden, meestal in de betekenis van vriendelijke beschermgeest.PROF. DR F. M. TH. BÖHL.
(2) is in de astronomie de naam van de binnenste maan van de planeet Uranus.