„Ardjoena’s Huwelijk”, een der bekendste werken der Javaanse letterkunde, een zelfstandige bewerking van hoofdstuk 38 vlgg. en 165 vlgg. van het derde boek (Wanaparwan) van het Voorindische heldendicht Mahābhārata. Nadat Ardjoena geruime tijd in de Himalāya strenge askese heeft gedaan, bestand is gebleken tegen de grootste verleiding en van den god Çiwa (spr. Sjiwa) wonderbare wapenen heeft gekregen, geven de goden hem opdracht de voor ieder ander onoverwinnelijke daemon Niwātakawatja te bestrijden, en wanneer hem dat is gelukt, mag hij in Indra’s hemel de omgang genieten met de hemelnymphen, tegen wier verleiding hij te voren bestand is gebleken.
De oud-Javaanse Ardjoenawiwāha, gedicht in de trant der Voorindische kunstdichten (kāwya), dateert van ongeveer 1035 A.D. Uitgaven: R. Friederich (Verhandelingen Batav. Genootschap, deel 23, 1850, met interlineaire Balische commentaar); R. Ng. Dr Poerbatjaraka in Bijdragen tot de Taal-, Land-en Volkenkunde van Nederl.-Indië 82 (1926) (in Latijnse transcriptie, met vertaling, die echter evenals de uitgave gebrekkig is). De oud-Javaanse tekst is herhaaldelijk in nieuwer Javaans en in het Balisch omgewerkt.
Van het nieuw-Javaanse gedicht zijn twee redacties in druk verschenen, de ene in Verhandelingen van het Bat. Genootschap 20 (1844), verzorgd en van een vertaling voorzien door J. F. C. Gericke, de andere verzorgd door W. Palmer van den Broek (Batavia 1868).
Het verhaal wordt ook als wajangspel (lakon) vertoond. De nieuwere redacties zijn op Java meer bekend onder de naam Wiwòhò of Mintórógó (Sanskrit Wītarāga = Wiens hartstocht verdwenen is).