Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

Architectonisch aardewerk

betekenis & definitie

ook wel bouwaardewerk of bouwterracotta genoemd, is een verzamelnaam voor een aantal keramische producten, die in de bouwnijverheid worden toegepast. Daartoe behoren allerlei materialen, die, veelal als bekleding, doch ook wel constructief, voor in- en uitwendige verfraaiing van gebouwen en bouwwerken worden gebruikt.

Tegels van de meest uiteenlopende formaten en typen nemen daarbij een zeer belangrijke plaats in.Het gebruik van aardewerk in de architectuur is al zeer oud. In het oude Egypte paste men reeds geglazuurde tegels toe, bijv. voor bekleding van wanden in het inwendige van pyramiden. De Babyloniërs en de Perzen in het Achaemeniedische tijdperk (6de-4de eeuw v. Chr.) versierden poorten en andere bouwwerken met polychroom geglazuurde reliëfbekledingen met voorstellingen van allerlei vreemd gedierte en menselijke figuren, dikwijls omlijst met geometrische decors (Ischtarpoort te Babylon; boogschuttersfries te Susa). Bij Grieken en Romeinen, die over geschikte en fraaie natuursteensoorten in ruime mate de beschikking hadden, treffen we het gebruik van aardewerk in de architectuur slechts bij uitzondering aan; lijsten, banden e.d. worden een enkele maal uitgevoerd in ongeglazuurd terracotta, dat, althans bij de Grieken, nà het bakken beschilderd schijnt te zijn geweest (zgn. koude beschildering).

In het Mohammedaanse Perzië van de 12de tot de 17de eeuw en omringende landen zijn vele fraaie toepassingen gevonden. Moskeeën, moskeescholen en soortgelijke gebouwen, veelal in ruwe baksteen opgetrokken, zijn van binnen en van buiten bekleed met polychroom gedecoreerde tegels, ten dele vierkant, doch ook vaak een combinatie van in elkaar sluitende ster- en kruisvormige tegels, vlak, zowel als met een lage reliëfversiering. Naast, en in combinatie met allerlei fraaie kleuren treft men hier ook dikwijls beschildering met luster aan. Ook aardewerkmozaïeken komen voor. In de meer westelijk gelegen Islamietische landen, zoals Egypte, Syrië, Palestina en Klein-Azië, vindt men tegels meer in de vorm van op zichzelf staande tableau’s, zelden als gehele bekleding. Uit Midden- en Zuid-Spanje, tijdens en kort na de Moorse overheersing, zijn bekende voorbeelden de tegelbekledingen van het Alhambra te Granada en het Alcázar te Sevilla, doch ook elders zijn toepassingen gevonden van vierkante, recht- of veelhoekige tegels en van bekledingen in mozaïekvorm. Men treft hier verschillende decoratietechnieken aan; enerzijds geschilderde decors, doch daarnaast ook een tweetal methoden, waarbij gekleurde glazuurvlakken gescheiden worden door fijne kleidammetjes (cloisonné-techniek, in Spanje cuenca genaamd), of ook door tamelijk brede, donker gekleurde lijnen, van een substantie die eveneens het in elkaar vloeien van de glazuren voor en tijdens het bakken voorkomt (dode-lijntechniek, in Spanje cuerda seca).

Een overvloed van keramische producten bracht het Italië der Renaissance voort, doch op het gebied der architectonische toepassingen speelde het slechts een bescheiden rol, logisch gevolg alweer van de grote rijkdom van het land aan fraaie natuursteensoorten, marmer e.d. Voor zover het aardewerk in rijkere vorm betreft, moet slechts melding worden gemaakt van de producten der familie delIa Robbia, meesterstukken van vorm en kleur. Het zijn medaillons, reliëfpanelen met Madonna- en andere heiligenfiguren, wapenschilden e.d., veelal met een omlijsting van bloemen- en vruchtentrossen, uit fraai gemodelleerde stukken samengesteld, bedekt met romig-witte en gekleurde emails. Ten slotte zijn er de prachtige, — ongeglazuurde —: terracotta reliëfbekledingen, waarvan de kruisgang van de Certosa di Pavia één van de mooiste voorbeelden is.

Gedurende de middeleeuwen werden ook in West-Europa op vele plaatsen tegels vervaardigd, terwijl in Noord- en West-Duitsland ook een aantal voorbeelden is gevonden van terracotta als versiering aan gebouwen. In later tijd (tweede helft 16de, voorts 17de en 18de eeuw) vraagt vooral Nederland op het gebied van tegels sterk de aandacht, hoewel bijv. ook de Zuidelijke Nederlanden zich niet onbetuigd laten.

In de tweede helft van de 19de eeuw dringt dan langzamerhand het besef door, dat het gebruik van tegels en soortgelijk materiaal een groot practisch nut kan hebben. Immers, daarmee beklede wanden nemen, ten gevolge van hun glad en dicht oppervlak, weinig vuil aan, en, zo zij al vuil worden, zijn zij zeer gemakkelijk te reinigen; bovendien vereisen zij veel minder onderhoud dan geschilderde, gepleisterde of gewitte muren. Het gebruik voor keukens, badkamers en gangen van particuliere woningen en van allerlei ruimten in openbare gebouwen, utiliteitswerken e.d. neemt dan sterk toe. Spoedig wordt nu ook meer aandacht besteed aan de aesthetische verzorging. Overal in de wereld ziet men thans aardewerk in en aan openbare gebouwen, particuliere woningen, utiliteitswerken en zelfs in fabrieken. Vloeren en wanden van ruimten in kantoorgebouwen, geheel in aardewerk uitgevoerde trappenhuizen, puien en complete gevelbekledingen, sierpanelen, voor woonhuizen — naast de reeds oudere toepassingen — haard- of schoorsteenbekledingen, vensterbanken en raamdorpels, op schepen badkamers en zwembaden, in badhuizen en fabrieken douche- en badcellen, voorts bekleding van hallen, tunnels, perrons van stations en nog vele andere toepassingen treft men overal aan. In de V.S. is zelfs een aantal wolkenkrabbers van onder tot boven met aardewerk bekleed (z ceramiek).

IR H. W. MAUSER.

< >