of Appalachen (Appalachian Mountains), het grote stelsel van gebergten in het O. van Noord-Amerika, zich uitstrekkend van noordelijk Alabama tot de St Laurens en tot op Newfoundland. Het omvat een aantal ketenen en groepen die verschillende namen dragen (o.a.
The Blue Ridge, the Cumberland, Adirondacks, Green Mountains, Great Smokies, Onondagas, Black Mountains, Catskill, White Mountains). De lengte van het gehele systeem is bijna 2700 km, de breedte nergens veel méér dan ±180 km. Uit geologisch oogpunt zijn de Appalachen van interesse als voorbeeld van een gebergte, dat in het Perm-tijdperk geplooid is. Merkwaardig is de regelmaat, waarmee bergruggen en lengtedalen elkaar opvolgen, alle in hoofdzaak evenwijdig aan de Noord-Atlantische kust. Over het geheel liggen de ketenen langs twee parallele lijnen, die onderling een afstand van 100 tot 125 km hebben; zo sluiten de bergruggen een lang en breed lengtedal in (The Great Appalachian Valley), welks kanten zich vrij steil verheffen. Onder verschillende namen (Cumberland Valley in Pennsylvanië, Great Valley in Virginië en Tennessee) is deze vallei bekend. De grond is er vruchtbaar, men treft er een hoogstaande landbouw aan, die hier en daar bijzonder intensief kan worden genoemd.De Appalachen tonen geen scherpe vormen, steile pieken en watervallen, het is een oud, sterk afgeslepen gebergte, minder schilderachtig dan het „jonge” Rotsgebergte. De hoogste top is Mount Mitchell in de Black Mountains (2048 m). Een aantal rivieren breken met steile dwarsdalen („water gaps”) door de ketenen heen, als zij uit haar lengtedal treden en het gebergtesysteem verlaten: de James, Potomac, Susquehanna, Delaware doen dit; zij vormen op de plaats van hun doorbraak stroomversnellingen. Vóór het gebergte ligt oostwaarts een heuvelachtig plateau, als de „bergvoet” of Piedmont bekend. Op de rand hiervan met de Atlantische kustvlakte vormen de rivieren, die naar de Atlantische Oceaan stromen, versnellingen en vallen. Hier ging in vroegere jaren het riviervervoer per vlot over in dat per boot en zo ontstonden langs deze „fall line” een aantal steden.
De waterkracht, die in het Piedmont-gebied zo overvloedig aanwezig is, buit men de laatste halve eeuw intensief uit; een uitgebreide katoen-, tabaks- en houtindustrie ontleent er energie aan. Het noordelijk deel der Appalachen is indertijd door het landijs bedekt; hierdoor is het landschap hier toeristisch aantrekkelijker door de talrijke meren en watervallen.
Dit vanouds met dichte bossen begroeide gebergte, waarbij een krachtige, moeilijk doordringbare onderbegroeiing komt van rhododendrons en laurier, beïnvloedde de geschiedenis der landbezetting van Noord-Amerika zeer, richtte de kolonisatie, die bij de oostkust begon, geruime tijd zuidwaarts, hield de westwaartse expansie tegen. De blanke bevolking der Appalachen, nakomelingen der pioniers die zich in de beter toegankelijke dalen vestigden, maar die door hun bevolkingsvermeerdering tot hoog in het gebergte werden gedrukt, vormde tot voor kort een interessant deel van het Amerikaanse volk. Hun hechte familiezin, die mede door de geringe mogelijkheid van het openbaar gezag zich hier te laten gelden, tot bloedwraak leidde, hun grote kindertal, geringe beweeglijkheid, pionierswoningen (blokhutten nog vaak), ouderwets Engels, oude balladen en andere liederen, primitieve landbouw, onwettig whisky-stoken, (verschijnselen, die vele punten van overeenkomst bezitten met het leven der bevolking aan de vestigingsgrens — „frontier” — der Anglo-Amerikaanse kolonisatie in Noord-Amerika) hebben veel aandacht getrokken. De huidige verkeersontsluiting van het gebergte, de kapitalistische penetratie, door de natuurschatten (hout, waterkracht, kool, olie, ijzer), betrekken de „mountaineers” in het moderne leven; het analphabetisme vermindert, de kennis der „buitenwereld” neemt toe, naast grote ontworteling en demoralisatie vindt ook sociale en economische reconstructie plaats, bijv. in het zuidelijk deel door de Tennessee Valley Authority.
PROF. DR A. N. J. DEN HOLLANDER
Lit.: J. Russell Smith, The Great Valley, a function of limestone, Journal of Geography (Sept. 1921); A. N. J. den Hollander, De landelijke arme blanken in het Zuiden der Ver. Staten (Groningen 1933); M. E.
Sheppard, Cabins in the Laurel, Ch. Hill, N.C. (1935); B. F. Lemert, The Cotton Textile Industry of the Southern Appalachian Piedmont, Ch. Hill, N.C. (1933); Johnson, Geomorphology of the Central Appalachians (1933).