een gebergte in het N.O. van de staat New York (V.S.), soms beschouwd als een deel der Appalachen, ten onrechte, daar de beide gebergten onafhankelijk van elkaar zijn. Het hoogste punt der Adirondacks is Mt Marcy (1604 m).
De ketenen, die evenwijdig aan elkaar lopen of als coulissen elkaar opvolgen, zijn onderbroken door vele openingen („gaps”) en passen leiden over de ruggen. Door de bosrijkdom (ondanks vergaande ontbossing, waartegen de Staat is opgetreden), het talrijke wild (wettelijk streng beschermd); het Adirondack Park, een natuurreservaat, dat de staat New York in 1892 instelde en later vergrootte, de vele meren in een fraaie omgeving (Lake Champlain, Lake George, Lake Long, Lake Raquette) en de koelte in de zomer vormen de Adirondacks een geliefd verblijf voor toeristen en zomergasten uit de grote steden van het N.O. der V.S. Het gebergte levert ijzererts, magnetiet, grafiet, talk, marmer, graniet en andere steensoorten. Onder invloed van Wereldoorlog II is de ijzerertsproductie er op grote schaal ter hand genomen: in 1944 bedroeg de winning reeds ruim 5 millioen ton. Door de uitputting van het BovenMeer-ertsgebied zullen de ertsen van de Adirondacks in de toekomst van toenemende betekenis worden voor de voorziening der Amerikaanse ijzerindustrie.Lit : A. L. Donaldson, A History of the Adirondacks (New York 1921); W. C. O. Kane,Trails and Summits of the Adirondacks (New York 1928).
