zijn abstracte of gefigureerde voorstellingen met afwerende kracht. Zij zijn gebaseerd op het primitief „geloof” in de kracht, die een afbeelding aan den of het afgebeelde ontleent.
Zij behoren tot de magische of „anti-charm” middelen en hebben ten doel boze invloeden te keren of kwade geesten af te schrikken. Vaak nemen ze de vorm van menselijke gezichten aan, vaker nog van enkel het starende menselijke oog. In de Griekse kunst werden dergelijke ogen (met ooglid en wenkbrauwboog) op vazen en voorstevens van schepen geschilderd. De monsterlijke koppen, bij veel primitieve volkeren in gebruik, veronderstellen, dat demonen het best verdreven worden door de aanwezigheid van hun eigen gelijkenis. Een bijgelovig apotropaeïsch teken is bijv. tot op heden het hoefijzer, dat reeds door een paard (liefst een hengst) belopen is. Een negatief uitvloeisel van het apotropaeïsme is de angst voor de afbeelding van zichzelf of zijn verwanten, stamgenoten of dierbaren (de zgn. portretvrees): men is beducht, dat aldus krachten aan de afgebeelde persoon of het afgebeelde dier onttrokken worden en dat men aldus zijn vijanden kans geeft aan de afbeelding kwaad te berokkenen, dat dan terug zou slaan op den afgebeelde. Ten dele berust het meevoeren en ophangen van buit (de tropee) op oorspronkelijk apotropaeïstisch „geloof”.