(1) (It. Venezia) is de naam voor een drietal Italiaanse landschappen. Tot 1920 was er één landschap (of compartimento) Venetië (of Veneto), omvattend de provincies Belluno, Padua, Rovigo, Treviso, Venezia, Verona en Vicenza.
De vergroting van Italië na Wereldoorlog I bracht er nog twee Venetiaanse landschappen bij, zodat er van toen af drie waren (Tre Venezié), nl. 1. het oude Venezia (Veneto, of Venezia Euganea), omvattend de provincies Belluno, Padua, Rovigo, Treviso, Udine, Venetië, Verona en Vicenza (1951: oppervlakte 18 388 km2, 3 905 000 inw., 194 inw. per km2); 2. Venezia Tridentina, het vroegere Zuid-Tirol, omvattend de provincies Bolzano en Trente (1943: 13 077 km2, 669 000 inw.);
3. Venezia Giulia, vroeger Venezia Giulia e Zara bestond vóór 1947 uit de vroegere Oostenrijkse provincie Küstenland (inclusief Istrië), een deel van Kärnten, Fiume en Zara in Dalmatië. Bij de Vrede van Parijs van 10 Febr. 1947 werd dit gehele gebied aan Joegoslavië afgestaan, met uitzondering van de stad Gorizia (Görz), een klein gebied ten W. van de Isonzo en Triëst met omgeving. Het kleine, thans nog aan Italië behorende deel, dat tussen de Julische Alpen en de Adriatische Zee ligt, heet thans Venezia Giulia (z ook Triëst).
(2), provincie in het Italiaanse landschap Veneto, groot 2455 km2, met (1947) ca 767 000 inw., omvat het vlakke kustland aan de Adriatische Zee tussen de Tagliamento en de Adige. Handel, vreemdelingenverkeer, visserij en landbouw (tarwe, maïs, groenten, veeteelt, zijderupsenteelt) zijn de voornaamste bestaansbronnen; de industrie omvat textiel- en glasfabricage, scheepsbouw, steenfabrieken en ceramische industrie en tabaksverwerking. Hoofdstad is Venetië (3).
(3), stad in N.O.-Italië, aan de Adriatische Zee, is de hoofdstad van de gelijknamige provincie en telt (1951) 323 216 inw. De stad ligt in de Laguna (strandmeer) Veneta, die door enkele lage strandwallen (de Litorale di Pellestrina en de Litorale di Malamocco) van de Golf van Venetië is gescheiden, welke golf op haar beurt een inham is van de Adriatische Zee. Met het vasteland is Venetië verbonden door een 4 km lange dam, oorspronkelijk alleen voor spoorwegverkeer, doch sedert 1933 uitgebreid met een brede autoweg, die even voor de stad naar het Z.O. afbuigt en eindigt op een enorm plein (vroeger goederenemplacement) waar een grote, uit 6 verdiepingen bestaande garage is gebouwd. Door de nabijheid van de zee is de temperatuur vrij gelijkmatig (gern, jaartemp. 13,4 gr. C., Juli 23,5 gr. G., Jan. 3,7 gr. C.).
De stad bestaat uit een langwerpig eiland, waarvan het westelijk deel breder is dan het oostelijk deel, de lengte bedraagt ca 5 km, de grootste breedte ca 3,5 km). Door de stad slingert zich in omgekeerde S-vorm een ca 4 km lang, 30-70 m breed en ca 5 m diep kanaal, het Canal Grande, dat de stad in twee ongelijke hoofddelen verdeelt en de hartader van het drukke waterverkeer vormt. Door talloze smallere kanalen zijn deze hoofddelen weer onderverdeeld in 118 kleine eilanden, die door bijna 400 bruggen met elkaar zijn verbonden. Voor het verkeer zijn deze kanalen van groot belang; wel heeft Venetië ook talrijke straten (calli), doch deze zijn over het algemeen zó smal, dat ze slechts voor voetgangersverkeer geschikt zijn. Aan de zuidzijde van het hoofdeiland liggen nog twee eilanden: het langgerekte La Giudecca en het kleinere Isola di S. Giorgio Maggiore.
Zij zijn van het hoofdeiland gescheiden door het brede Canale della Giudecca en het Canale di San Marco. Ten O. van Venetië liggen de lage, drassige eilanden Le Vignole en S. Erasmo; ten N. ligt het uit 5 eilandjes bestaande groepje waarop het oude stadje Murano ligt. Tussen dit laatste en Venetië ligt nog een eilandje, waarop het kerkhof (Cimitero) en de oude Renaissancekerk San Michele (1469-78).
Het merendeel der belangrijke gebouwen, paleizen enz. bevindt zich langs het Canal Grande, dat aan de zuidzijde van de stad ter hoogte van het Palazzo Ducale en de Piazzetta in het Canale di S. Marco uitmondt; het gedeelte van dit laatste, dat vóór de Koninklijke Tuin (Giardino Reale) in de Piazzetta ligt, heet Bacino di S. Marco.
Het centrum van de stad, zowel in bestuurlijk, cultureel als kerkelijk opzicht, vormt de Piazza di San Marco met onmiddellijke omgeving waar men de beroemdste gebouwen van Venetië (kathedraal S. Marco, het Palazzo Ducale (Dogenpaleis) en de Bibliotheek (zie hierna bij de kunsthistorische beschrijving) bijeen vindt.
De weke en slappe bodem der lagune-eilanden maakt het noodzakelijk alle gebouwen op heipalen te funderen. Grote sommen moeten jaarlijks worden uitgegeven om het verval der kunsthistorisch belangrijke gebouwen tegen te gaan. Een rioleringssysteem is er uiteraard niet, het merendeel der huizen loost het afvalwater direct in de kanalen, waarvan het water echter een groot zelfreinigend vermogen heeft. Een waterleiding is echter aanwezig en heeft de aanvoer van water van het vasteland in waterschuiten alsmede het opvangen van regenwater in filterputten (pozzi) overbodig gemaakt.
Venetië is zetel van een aartsbisschop, van een gerechtshof en van een Hof van Appèl. Van de belangrijkste instellingen op cultureel gebied kunnen genoemd worden: de universiteit (gesticht 1868, in 1950 61 docenten, 1850 studenten), hogescholen voor bouwkunst en kunstnijverheid, handelshogeschool, kunstacademie, de Deputazione di Storia Patria per le Tre Venezie. De belangrijkste bibliotheken zijn de Biblioteca di San Marco (Biblioteca Nazionale Marciana, gesticht 1468) met 554 000 delen, de Biblioteca QueriniStampaglia, met 75 000 delen en schilderij en verzameling. Behalve de musea voor oude kunst (hieronder genoemd bij de kunsthistorische beschrijving), zijn er nog het Maritiem museum (Museo navale) en het museum voor moderne kunst (Galleria d’Arte Moderna), de Accademia di Belle Arti. Er zijn permanente tentoonstellingen in het Palazzo Pesaro. Om de twee jaar vinden grote manifestaties plaats op uiteenlopend artistiek gebied, bekend als de Biënnale, waarvan vooral het filmfestival bekendheid heeft verworven.
Het expositiepark van de Biënnale, in het Z.W.-deel van het eiland, is een bekende bezienswaardigheid. De bekendste theaters zijn: La Fenice, Goldoni en Malibran.
Het verkeer, zowel voor personen als voor goederen, vindt grotendeels te water plaats. De traditionele gondels worden thans hoofdzakelijk nog voor toeristen in bedrijf gehouden; het massavervoer te water geschiedt door van gemeentewege geëxploiteerde motorboten („vaporetti”) langs vaste routes. Het landverkeer, met name het autoverkeer, komt niet verder dan de rand van de stad, bij het einde van de verbindingsdam.
Hoewel Venetië hoofdzakelijk een toeristencentrum is en een groot deel van de economische activiteit der bevolking hierop is gericht, is er toch enige industrie, die deels geconcentreerd is in het westelijk deel van de stad, bij het station, op het eiland La Giudecca, vroeger een ghetto, en in het W. der stad in de omgeving van het Arsenaal, waar scheepsbouw en enige machinebouw (turbines) zijn gevestigd.
De glasindustrie is vanouds beroemd, en hoewel het zwaartepunt van deze industrie thans op het even ten N. van Venetië gelegen eiland Murano ligt, zijn er in Venetië zelf toch nog talrijke kleine bedrijfjes voor artistiek glaswerk. Ook voor fijn handwerk als kant, kostbare stoffen, leerwaren en borduurwerk is Venetië nog een centrum, vnl. ten behoeve van de talrijke toeristen en voor export. De voedingsmiddelenindustrie is vertegenwoordigd door een paar meel- en macaronifabrieken. Verder is er tabaksindustrie, zeepfabricage en meubelindustrie.
De grotere fabrieken en haveninstallaties zijn gevestigd op het vasteland in de jonge havenstad Porto Marghera, die met het iets verder landinwaarts gelegen Mestre tot het stadgebied van Venetië behoort en waar staal-, machine- en aluminiumfabrieken, een zinksmelterij en grote chemische fabrieken (stikstof, superfosfaat, zwavelzuur) zijn gevestigd; verder nog een platglasfabriek, verffabrieken en een instrumentenfabriek.
Als havenstad is Venetië nog van grote betekenis — het is de vierde haven van Italië —, hoewel de haveninstallaties, zoals gezegd, niet in het eigenlijke Venetië doch bij Porto Marghera op de vaste wal liggen. De schepen komen door de Porto di Malamocco, tussen de Lit. di Pellestrina en de Lit. di Malamocco in de lagune en bereiken door een gebaggerde vaargeul de havens.
Aan de noordpunt van de zandige Litorale di Malamocco ligt, even ten Z.O. van het hoofdeiland, de mondaine cosmopolitische badplaats Lido, met een prachtig breed strand, talrijke hotels, villa’s enz. Onmiddellijk ten N. hiervan ligt Venetië’s luchthaven Lido.
Lit.: G. Pauli, Venedig (Leipzig 1898, 51926, Berühmte Kunststätte); H. Kretschmayr, Gesch. v. Venedig, 3dln (Gotha 1905-34); H. von Zwiedeneck-Südenhorst, Venedig als Weltmacht u. Weltstadt (1906, 31925); H. F.
Brown, Studies in the History of Venice, 2 dln (London 1907); Ph. Monnier, Venise au 18e siècle (Paris 1907); Relazioni Veneziane: Venetiaansche berichten over de Ver. Nederlanden van 1600-1795, verz. en uitg. d. P. J. Blok (’s-Gravenhage 1909, Rijksgeschiedk. publ. 7); C.
Ricci, Venezia e il Veneto (Bergamo 1911, L’arte in Italia, 2); W. G. Hazlitt, The Venetian Republic 409-1797, 2 dln (London 1915); Ch. Diehl, Une république patricienne (Paris 1918); H. Luns, Tien wandelingen in V. (Rotterdam 1919) ;E. Musatti, Storia di V., 2 dln (Milano 1919); H.
A. Duglas, Venice on Foot (London 1925); J. Kotting, V., eenige bijzonderheden omtrent de stad aan de Adr. Zee (Amsterdam 1927); R. Gessi, Venezia ducale (Padova 1928-’31); F. Häusler, Das Antlitz von Venedig (1932) ; F.
Schilmann, Venedig, Gesch. u. Kultur Venetiens (1933) ; A. Da Mosto, L’archivio di stato di Venezia, 2 dln (Roma 1937-’40°); G. A. Quarti, Quattro secoli di vita veneziana dal 1500 al 1900, 2 dln (Milano 1941); W. Andreas, Staatkunst u.
Diplomatie der Venezianer im Spiegel ihrer Gesandtenberichte (1943); A. Bailly, La sérénissime république de Venise (Paris 1946); G. v. Pölnitz, Venedig (München 1951); L. Scarfe, Venice (London 1952).
Kunsthistorisch
Venetië is in Italië, na Rome en Florence, de stad die het rijkst aan kunstschatten is. De sterke relaties met het Nabije Oosten droegen er toe bij, dat de Venetiaanse kunst reeds in de Middeleeuwen een zeer eigen stijl kreeg. In de vroege Middeleeuwen mengden zich Byzantijnse vormen met elementen van Islamietische oorsprong (zie ill. Bouwkunst V; Byzantijnse kunst; Beeldhouwkunst V). In later tijd deed de Lombardisch-Romaanse stijl zijn intrede en vervolgens de Gothiek, die in Venetië wederom onder invloed van het Oosten een heel eigen karakter heeft gekregen. De Renaissance-vormen ging men er pas einde 15de eeuw toepassen, te beginnen met de Solari (z Solario) en Sansovino voor architectuur en beeldhouwkunst en te eindigen met de bouwmeester Palladio.
In de schilderkunst begint de Renaissance, aanvankelijk sterk beïnvloed door Mantegna, in het werk van een reeks schilders, van de Vivarini’s en de Bellini’s tot Tintoretto. Na de hardheid van Mantegna’s modelé volgde, toen ca 1475 de olieverftechniek toegepast begon te worden, juist een zeer weke modellering met zachte overgangen. In de Venetiaanse schilderkunst speelt het coloriet een bijzondere rol. Vaak zijn de stukken vervuld van een lyrische stemming (Giorgione, Giov. Bellini), andere zijn feestelijk (Veronese) of decoratief met groot temperament (Tintoretto). Titiaan vatte al deze eigenschappen samen.
De voornaamste architect van het Barok was Longhena. In de 18de eeuw beleefde de schilderkunst een laatste bloei met Piazzetta, Tiepolo en de schilders van het Venetiaanse stadsbeeld: Canaletto , de exact weergevende (zie ill. Aesthetica II), en Guardi, die een picturale visie gaf.
De grote verkeersader, „de mooiste straat ter wereld”, is het Canal Grande, dat nabij het Dogenpaleis uitkomt. Het is halverwege overspannen door de hoge Ponte di Rialto (afgel. van Rivo alto), die aan weerszijden met winkeltjes is bezet, gebouwd door A. da Ponte. Het kanaal is aan beide zijden bebouwd met ca 200 paleizen, waarvan de volgende de bekendste zijn: Ca’ Foscari, Gothisch paleis uit de 15de eeuw; Ca’ d’Oro, Gothisch, 15de eeuw; Pal. Vendramin-Calergi, Ren. paleis van Coducci en Lombardo (1509); Pal. Corner della Ca’Grande, van Sansovino (1532); Pal. Grimani, van Sanmicheli (1556-’72); Pal.
Pesaro, van Longhena (1679-1710); Ca’Rezzonico, van Longhena (1680); Pal. Grassi, van G. Massari (1705’-45) .
Door de binnenstad lopen honderden kanalen en smalle straten, dikwijls niet meer dan twee meter breed. In tegenstelling met deze warwinkel van wegen zijn de geometrische verhoudingen van het grote plein van San Marco, dat met de aangrenzende Piazzetta, die naar het Canal Grande leidt, het centrum van de stad vormt. Aan de oostzijde sluit de San Marco het plein af. Deze is in 829 gesticht als grafkerk van S. Marcus, maar is van 1063-’94 in Byzantijnse stijl herbouwd, naar voorbeeld van de Apostelkerk in Constantinopel.
De plattegrond heeft de vorm van een Grieks kruis en de kerk is overwelfd door 5 koepels. In het zeer duistere interieur lichten de goudmozaïeken van de gewelven op, die gemaakt zijn van de 12de tot de 16de eeuw. In de kerk achter het hoofdaltaar bevindt zich de beroemde Pala d’Oro, een gouden retabel met 80 voorstellingen in email (10de tot 13de eeuw, in 1345 hersteld). Vijf portalen van de voorgevel geven toegang tot de kerk. Boven het middelste staan de vier Romeinse, bronzen paarden, waarschijnlijk uit de iste eeuw na Christus, die door Constantijn naar Byzantium, door de Venetianen naar Venetië en door Napoleon naar Parijs gebracht zijn. Later zijn zij door Frankrijk teruggegeven.
Aan de noordzijde van het plein staan de Torre dell’Orologio (1497) en de Procuratie Vecchie (begin 16de eeuw), terwijl de Procuratie Nuove van Scamozzi en Longhena de afsluiting aan de noordzijde vormen (1640). De oostzijde waar zich vroeger een kerk bevond, kreeg in 1810 de huidige vorm, de zgn. Fabbrica Nuova. Op de hoek bij de Piazzetta staat de Campanile, die in 1901 is ingestort, maar in 1911 in haar 14de-eeuwse vorm werd herbouwd. Aan de voet staat de Loggetta van Sansovino (1540), eveneens hersteld.
De Piazzetta wordt aan de oostzijde begrensd door het Dogenpaleis, waartoe de Porta della Carta, in Gothische stijl van G. en B. Buon, toegang geeft. De gevel naar de kade is in de tweede helft van de 14de eeuw, die aan de Piazzetta van 1424-’42 in Gothische stijl gebouwd, de gevel aan de oostzijde in Renaissance-stijl door Rizzo van 1483-’98.
De Scala dei Giganti in de binnenhof, van A. Rizzo (1501), geeft toegang tot de vele zalen die met schilderwerken van Titiaan, Veronese, Tintoretto e.a. zeer rijk versierd zijn. Aan de oostzijde wordt het paleis door de Pon te dei Sospiri (Brug der Zuchten) van Contini (1600) met de beruchte gevangenis verbonden. Tegenover het paleis staat de Libreria Vecchia, meesterwerk van Sansovino (1536-54), voltooid door Scamozzi (1583). Hier wordt het beroemde Breviarium Grimani met Vlaamse miniaturen bewaard. Na de San Marco is de S.
Maria della Salute wel de bekendste kerk, zowel om haar bijzondere en fraaie uiterlijk als om de unieke ligging aan de ingang van het Canal Grande, gebouwd door Longhena (1631-’87). De grote Franciscaans-Gothische S.S. Giovanni e Paolo was de grafkerk van de Dogen. Op het plein hiervoor staat het bronzen ruiterstandbeeld van Colleoni door Verrocchio (1488). Van de vele overige kerken en scholen zijn de volgende te noemen: S. Maria Gloriosa dei Frari, Gothische kerk met graf van Titiaan en twee van zijn meesterwerken: „Maria Hemelvaart”, „Madonna Pesaro”; Madonna dell’Orto, Gothisch, 15de eeuw; S.
Giobbe, Ren. 15de eeuw; S. Maria del Carmine, Goth, met Ren.gevel; S. Maria dei Miracoli, van de Lombardi, Ren. 1489; S.S. Apostoli met Capp. Corner, van de Lombardi, eind 15de eeuw; S. Zaccaria, Ren., 1500; Scuola di S.
Giorgio degli Schiavoni, beroemd om de schilderijenreeks van Carpaccio, 1502—’11; S. Sebastiano (i505-48), beroemd om de beschildering van Veronese; Scuola di San Rocco (1524-’60), beroemd om de beschildering van Tintoretto; S. Giorgio Maggiore op het eiland S. Giorgio, begonnen door Palladio en Scamozzi in 1565 (volt. 1610) met zijn klokketoren die een prachtig uitzicht op de stad biedt; II Redentore op de Giudecca, naar plannen van Palladio (1592). Van de profane gebouwen is nog het Arsenaal te noemen, in 1104 gesticht, waar de vloot uitvoer, tegenwoordig scheepsmuseum. De openbare verzamelingen op kunstgebied zijn die van de Accademia; Ga’ Rezzonico; Querini-Stampaglia; Gal. Franchetti in de Ga d’Oro; Museo Gorrer; Museo Archeologico; Libreria Vecchia.
Lit.: B. Berenson, The Venetian Painters of the Renaissance (New York 31897); L. Testi, La storia della pittura Veneziana, 2 dln (Bergamo 1909-’15); L. Planiscig, Venez. Bildhauer der Renaissance (1922); D. van Hadeln, Venez. Zeichner der Spatrenaissance (1926); G.
Fiocco, La pittura veneziana del sei e settecento (Roma 1929); G. Delogü, Pittori veneti minori del settecento (Venezia 1931); H. Tietze, The Drawings of Venet. Painters (New York 1944); R. Palluchini, La pittura venez. del cinquecento, 2 dln (Novara 1944); Venez. Zeichner aus d. 17. Jahrh. (1947).
Geschiedenis.
Aan de N.W.-oever van de Golf van Venetië woonden in de Oudheid de Veneti, terwijl de „lagunen” geen andere dan enkele arme vissers als bewoners hadden. Sinds de invallen der Germanen, die de steden (o.a. Aquileja) verwoestten, vluchtte een deel der meer welvarende vastelandsbevolking naar de eilanden in de lagunen, waar ze zich van de invallen der Langobarden (568) af definitief in groot aantal vestigde en er 12 kleine, min of meer onafhankelijke gemeenten vormde. Tegenover de Lombarden (Padua) bevestigden dezen hun onafhankelijkheid door theoretische erkenning van de Byzantijnse heerschappij. Voor de gemeenschappelijke belangen werden 12, later 24 tribunen verkozen. Deze instelling voldeed echter niet, en van 697 af werd een voor het leven verkozen doge aangesteld.
Sinds het beleg door de Franken in 810 concentreerde de bevolking zich op het eiland Rialto en zo ontstond het eigenlijke Venetië. De eerste doge van Rialto, Angelo Particiaco, bouwde de eerste San Marco-basiliek en bracht de relikwieën van de H. Marcus uit Alexandrië naar de stad over. De waardigheid van doge werd in de 9de en 10de eeuw bekleed door leden van enige voorname families, en enkelen hunner trachtten dit ambt erfelijk te maken door hun zoons tot mederegent te benoemen. Een wet van 1032 verbood de aanstelling van mederegenten; twee raadgevers werden de doge terzijde gesteld en hijzelf gedwongen, bij belangrijke aangelegenheden de raad in te winnen van de voornaamste burgers. De volksvergadering kwam alleen bij de keuze van een doge en bij een beslissing over oorlog of vrede bijeen.
Intussen was Venetië geworden tot de grootste handelsstad van de Adriatische Zee. Tegen de Dalmatische zeerovers werd met succes strijd gevoerd en in 1000 veroverde Pietro Orseolo II Curzola, het begin van de heerschappij over Dalmatië. Vooral de Kruistochten deden de handel en de heerschappij ter zee der Venetianen toenemen. De kooplieden verdienden schatten door de verzorging der Kruislegers, en de staat verwierf in het O. vaste steunpunten voor de uitbreiding van zijn gezag. Maar terwijl de macht der republiek in het buitenland toenam, voerde in het binnenland de aristocratie strijd met het volk en zocht de doge geheel in haar macht te krijgen.
Na een mislukte onderneming tegen Constantinopel (1172) werd de Grote Raad (Consiglio Maggiore) opgericht, die alle ambtenaren, ook de doge zelf, aanstelde. Het aantal raadgevers van de doge werd van 2 op 6 gebracht (Kleine Raad of Signoria). Een rechtscollege werd gevormd door de Veertigen (Quaranti), oorspronkelijk een criminele rechtbank, die allengs veranderde in een staatkundig lichaam. Sinds 1177 was er ook een Senaat (Consiglio del Pregadi), die de buitenlandse politiek leidde, de financiën beheerde en handelszaken regelde. Van 1198 af moest de doge een soort grondwettelijke eed afleggen, die door een bijzondere commissie bij elke ambtswisseling kon gewijzigd worden.
De grootheid der republiek als handel drijvende mogendheid bereikte haar toppunt onder de 41ste doge, Enrico Dandolo. Naijver van de zijde van Genua deed een reeks oorlogen ter zee ontstaan tussen de beide republieken, waarbij eerst Korfoe in handen der Venetianen viel. Maar grote nadelen bracht het herstel van het Byzantijnse keizerrijk (1261) aan Venetië, daar de Genuezen het opnamen voor de Griekse pretendent en grote voordelen in het herstelde rijk wisten te verkrijgen. In 1264 werd echter de Genuese vloot bij Trepani verslagen en nu zocht Byzantium weer de steun van Venetië. Na afwisselende voorspoed werd de Venetiaanse vloot onder Andrea Dandolo in 1299 door de Genuezen bij Curzola bijna geheel vernietigd, waarop te Milaan de vrede gesloten werd. Onder de doge Pietro Gradenigo (1297) was intussen de aristocratisch-oligarchische constitutie nader bepaald door het zgn. sluiten van de Grote Raad (serrata del Maggior Consiglio), waarbij bepaald werd, dat alleen de leden van de Raad, of zij wier voorvaders van vaderszijde er in gezeteld hadden, in aanmerking kwamen voor bestuursfuncties of voor het lidmaatschap van de Grote Raad. Staatsgrepen van aristocratische families leidden in 1310 tot het oprichten van de Raad van Tien (Consiglio dei Dieci), een lichaam met onbeperkte politiemacht, dat weldra een permanente instelling werd.
Nieuwe oorlogen tegen Genua (1353-’54 en 1380-’81) leidden in 1381 tot het vernietigen van Genua’s macht in de zeeslag bij Chioggia. Van nu af is de Venetiaanse politiek gericht op het veroveren van een territoriale basis op het vasteland. De stad werd aldus beveiligd, doch de republiek kwetsbaarder en conflicten met de nabuurstaten onvermijdelijk. Opeenvolgende oorlogen tegen de Scaliger, Carraresi, Visconti en keizer Sigismund onderwierpen aan de republiek Treviso, Bassano, Padua, Vicenza, Verona en Friuli (1339-1420). Venetië veroverde hierna nog Brescia, Bergamo (1429), Rovigo en het Polesine (1484). In het Oosten waren in 1366 Euboea, in 1387 Korfoe en de Ionische eilanden veroverd.
Cultureel vormen de 15de en 16de eeuw het hoogtepunt van de bloei der stad, doch haar politieke macht gaat in die periode reeds sterk achteruit. In de 2de helft der 15de eeuw veroveren de Turken een groot deel van haar handelsimperium (Morea, Euboea, Skoetari) en in het begin der 16de eeuw gaat door de oorlog tegen de Liga van Kamerijk een belangrijk deel van de bezittingen op de Terra ferma verloren (1517). In 1488 had de republiek Cyprus verworven, doch in 1570 werd dit door de Osmanen veroverd. In zijn strijd tegen hen staat Venetië meestal alleen en verliest over het algemeen steeds meer terrein. In 1669 moet het Kreta afstaan, en Morea, dat in 1685 weer Venetiaans is geworden, gaat 1718 opnieuw verloren.
In de oorlogen, die na de Franse revolutie ontstonden, trachtte de republiek onzijdig te blijven, maar Napoleon verklaarde haar naar aanleiding van de volksopstanden, die in 1797 op de Terra ferma uitbraken, de oorlog. Venetië werd bezet, het gehele gebied aan deze zijde van de Adige met Dalmatië en Gattaro aan Oostenrijk afgestaan en het gedeelte aan de overzijde van de Adige aan de Cis-Alpijnse republiek (later koninkrijk Italië) toegevoegd. In 1805 werd ook de stad bij het koninkrijk Italië gevoegd en bij de Eerste Vrede van Parijs (1814) werd de republiek niet hersteld, maar Venetië opnieuw aan Oostenrijk gegeven als deel van het Lombardisch-Venetiaanse koninkrijk.
In 1848 kwam Venetië tegen Oostenrijk in opstand en kon eerst in 1849 onderworpen worden. Na de oorlog van 1859 bleef het door de vrede van Villafranca bij Oostenrijk. Eerst na de slag van Königgrätz (1866) stond dit Venetië af aan keizer Napoleon III, die het toewees aan het koninkrijk Italië. De stad betekende in de 19de eeuw niet zo heel veel, maar haar handel herleefde belangrijk na de opening van het Suezkanaal (1809) en de aanleg van de Alpentunnels.
Lit.: beh. de genoemde: S. Romanin, Storia documentata di Venezia (2de dr., 1913); De Jonge, Nederland en Venetië (s-Gravenhage, 1852); W. Heyd, Histoire du commerce du Levant au Moyen Age (2 dln 1835); H. Kretschmayr, Geschichte von Venedig (3 dln); G. Maranini, La costituzione di Venezia delle origini alla serrata del Maggior Consiglio (1928); Idem, La costituzione di Venezia dopo la Serrata del Maggior Consiglio (1930; Tafel und Thomas, Urkunden zur älteren Handels- und Staatsgeschichte der Rep. Venedig (1856); P.
Molmenti, La storia di Venezia nella vita privata (3de dr., 1903-1908); A. Sorbelli, La lotta tra Genova e Venezia per il predominio del Mediterraneo (1921); B. Dudan, II dominio veneziano di Levante (1938).