door de Romeinen met de godin Venus gelijkgesteld, is vermoedelijk uit het O. naar Griekenland gekomen. Daarop wijst haar verering op de eilanden Cyprus (vooral te Paphos) en Cythera, waar zich vestigingen der Phoeniciërs bevonden, en de in haar tempels op Cyprus gevonden beeldjes, die het type van de Phoenicische godin Astarte vertonen.
Zij is, evenals deze, in oorsprong een godin der vruchtbaarheid, dus van het huwelijk en de kinderzegen, maar vooral is Aphrodite bij de Grieken de godin der liefde in al haar vormen. Haar attributen zijn dan ook dieren en planten, waarin men het symbool daarvan zag: de duif, de mus, de zwaan, de bok, de haas, de myrt, de granaatappel, de linde en vele andere. Zij moet al vroeg naar Griekenland zijn gekomen; immers in de Homerische gedichten speelt zij een belangrijke rol, de plaatsen van verering zijn zeer oud en ook afbeeldingen komen al vroeg voor, vermoedelijk al in de Kretisch-Myceense, dus Voorhelleense kunst (met een duif). Volgens Hesiodus werd zij uit het schuim der zee (aphros — schuim) geboren; zij werd daarom wel Anadyomenê (de opduikende) genoemd. Maar in de Ilias is zij dochter van Zeus en Dione. In de Odyssea heet zij echtgenote van Hephaistos en geliefde van Ares; trouwens, meerderen worden haar gemaal genoemd, onder wie Anchises, bij wien zij Aeneas tot zoon had, wel zeer bekend is; een geliefde van haar was Adonis. Eros wordt haar zoon genoemd, Harmonia, de vrouw van Kadmos, haar dochter.Vele waren de plaatsen van haar verering: naast de bovengenoemde vooral Korinthe, waar zij een prachtig heiligdom bezat en Thebe; op Sicilië bezat zij een, vooral in Romeinse tijd druk bezochte, tempel op de berg Eryx.
DR W. WIERSMA
Oudtijds werd Aphrodite op Cyprus in de vorm van een spits toelopende kegel of in die van een naakt figuurtje, met één hand aan de borst, voorgesteld. In de archaïsche kunst is haar beeld bekleed: zij draagt dan dikwijls een bloem of vrucht in de linkerhand en houdt met de rechter haar mantel op. Als Anadyomenê (opduikend uit het water, d.i. haar geboorte) ontmoeten we haar daarna op het strenge reliëf der Villa Ludovisi te Rome: twee najaden, die met een doek haar lichaam bedekken, heffen haar omhoog. Een der beroemdste afbeeldingen der Aphrodite Anadyomenê schiep Apelles (4de eeuw v. Chr.). In de latere Pompejaanse tijd komt ze nog vaak als watergodin voor, zittend op een dolfijn en omstuwd door Eroten en deze uitbeelding heeft de Venusfiguren der Renaissance en van de Rococo bevrucht.
Dikwijls ontmoet men haar ook samen met een of meer Eroten, hengelend aan de oever; ook deze laat-Romeinse voorstelling heeft in de 17de en 18de eeuw de salonkunst beïnvloed. Met deze voorstelling hangt samen de Aphrodite, die, gewoonlijk reeds geheel of grotendeels ontkleed, gereed staat een bad te nemen, zoals de Aphrodite van Knidos, waarschijnlijk een marmercopie naar Praxiteles: rechts naast de bevallige en ingetogen gestalte ligt haar gewaad over een vaas gedrapeerd; een wat lossere herhaling uit de Hellenistische stijlperiode vertegenwoordigt de Mediceïsche Venus te Florence. Soms is ze bezig haar sandalen los te gespen (Londen, Brits Museum), soms zit ze gehurkt, bezig zich te wassen (Aphrodite van Doidalsas) en deze uitbeelding gaf in de Renaissance en Barok aanleiding tot de voorstelling der koude-lijdende Venus („deficiënte Cerere et Libero friget Venus”; „wanneer Ceres en Bacchus — d.i. spijs en drank — ontbreken, lijdt Venus koude”). De befaamde Venus Capitolina te Rome staat rechtop; naast haar ligt haar kleed. Geheel gekleed, met een van haar geliefdste attributen — appel of spiegel — bij zich, geven haar een aantal beeldwerken, nauw verwant aan de Parthenon-figuren van Phidias (draperie, houding): bijv. een torso te Berlijn, Staatl. Museum, en de Aphrodite Pamfili te Rome.
Een volkomen doorschijnend kleed („ventus textilis”) omhult de naar Praxiteles gecopieerde Aphrodite van Kos (4de eeuw v. Chr.). Uit de Hellenistische tijd stammen de beelden der half ontklede Aphrodite, die, gelijk de in 1820 ontdekte Aphrodite van Melos (Parijs, Louvre), een appel in de hand houdt, of, gelijk de Aphrodite van Capua (Napels, Museo), zich in Ares’ schild spiegelt. Een enkele maal treedt ze gewapend op, zoals in een jeugdwerk van Polycletos, ter gedachtenis aan de overwinning van Aigospotamoi, waarnaar we in de Aphrodite van Epidauros (Athene, Nation. Museum) waarschijnlijk een copie bezitten. Zelden rijdt ze op een ram (Louvre, bovenkant van spiegeldoos): gekleed en met gesluierd hoofd.
Ze heeft een vaste plaats in de antieke kunstnijverheid op artikelen van opschik en tooi (kammen, spiegels enz.). Een enkele maal is een schildpad (Aphrodite Urania) haar gezellin. In de middeleeuwse kunst wordt ze niet zelden vereenzelvigd met Dame Amour of Frau Minne en draagt dan gewoonlijk rijke hoofse kledij. Op Romaanse kapitelen geldt haar figuur dikwijls als het zinnebeeld van ontucht en boze verleiding, in gezelschap van monsterachtige duivelfiguurtjes.
DR JOHN B. KNIPPING
Lit.: M. P. Nilsson, Gesch. der griech. Religion, I, p. 489-495 (München 1941); L. R. Farnell, Cults of the Greek States, II, 618 vlg (1898); A. v.
Wilamowitz-Moellendorf, Der Glaube der Hellenen, I, p. 95 vlg. (1926); H. J. Rosé, Anchises and Aphrodite, in: The Classical Quarterly, XVIII (1924) p. 11 vlg.