Nederlands staatsman (’s-Gravenhage ca 1560 - 13 Sept. 1629), studeerde te Leiden, werd in 1589 advocaat-fiscaal bij de Raad van State. In 1602 benoemde Maurits hem tot griffier van het Hof van Holland.
Hij was lid der commissie, die in 1618 door de Staten van Holland belast werd met het onderzoek in de zaak van Van Oldenbarnevelt, De Groot en Hogerbeets. Kort daarop werd hij fiscaal bij de rechtbank, gedelegeerd om over hen te vonnissen. Daarna werd hij raadsheer in de Hoge Raad en in 1621 raadpensionaris van Holland, met een instructie, die aan dit ambt veel minder betekenis gaf dan onder Van Oldenbarnevelt. Hij behoorde tot de gematigde tegenstanders van Van Oldenbarnevelt en laat ook in zijn geschriften blijken, dat hij aan de kant van de stadhouder stond. Doordat hij als advocaat-fiscaal de veldtochten van Maurits persoonlijk meemaakte heeft zijn Journael van 't gene dagelykz gepassecrt is in den oorloge der Staten-Generael tegen de Spangiaerden, iggi-1602 grote historische waarde; het is onpartijdig geschreven (uitgeg. door Lod. Mulder, 3 dln, ’s-Gravenhage - Arnhem 1862-1866).