Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ANOE

betekenis & definitie

(of Ana), de hoogste godheid bij de oude Babyloniërs, was feitelijk de personificatie van de hemel: de vader der goden, die naast Enlil (den god van luchtrijk en aarde) en Ea (den god van het waterrijk) steeds in de eerste plaats wordt vermeld. Als de grote Hemelgod stond hij ver van de mensen af; hij was, zoals Jastrow het uitdrukt, „meer een god voor de goden dan voor de mensen”; hij werd nooit afgebeeld en er zijn slechts drie gebeden teruggevonden, die rechtstreeks tot hem gericht zijn.

Volgens het epos der wereldschepping werd de god van Babylon, Mardoek, na zijn overwinning op de machten van de chaos (Tiâmat), met de Anoe-waardigheid bekleed. Zijn heiligdom in Uruk (Erech) met de beroemde tempeltoren E-anna (het „hemelse huis”) moest Anoe met Isjtar delen. Een hymne, waarin de verheffing van de godin Isjtar tot gemalin van den Hemelgod beschreven wordt, is teruggevonden: Isjtar treedt in de plaats van de oudere godin Antum, de vrouwelijke vorm van Anoe. De strekking is ongeveer dezelfde, als in het wereldscheppingsepos, waar Mardoek Anoe vervangt. Dat de Hemelgod Anoe in de oudste periode (wellicht nog vóór de inval van het bergvolk der Sumeriërs in de alluviale vlakte, omstreeks 3800 v. Chr.) van zelfstandige betekenis geweest is, bleek bij de opgraving van zijn oudste heiligdom in Uruk; een overoud tempelgebouw, opgetrokken uit witte kalksteen (de „Witte tempel”) op de top van een terras uit gestampt leem.

In de Hellenistische tijd (van de 3de eeuw v. Chr. af), is deze eredienst in Uruk in nieuwe vorm herleefd. Toen was de Mardoek-tempel in Babylon (sedert koning Xerxes) verwoest, en toen heeft men weer den ouden Hemelgod Anoe naar voren gehaald en zoals Mardoek op het nieuwjaarsfeest met godenprocessies enz. vereerd. Waarschijnlijk werd Anoe (wiens naam toen ook vaak in persoonsnamen voorkomt) in deze periode vereenzelvigd met den Olympischen Zeus. Een tweede middelpunt van eredienst had hij van de oudste tijden af in Dêr, ten O. van de Tigris. In de oudste Assyrische hoofdstad Assur kreeg Anoe (van de 12de eeuw v.

Chr. af) deel aan de oude tempel van den stormgod Adad of Hadad. Zijn heilig getal was 60. Eigenaardig is, dat hij niet alleen als afgekeerd van de wereld, maar zelfs als jegens de mensen vijandig gezinde godheid beschouwd werd. De zeven boze geesten en ook de gevreesde daemon Lamastoe waren de „kinderen van Anoe”: een kenmerk der pessimistische wereldbeschouwing der Babyloniërs.PROF. DR F. M. TH. BÖHL

Lit.: M. Jastrow, Die Religion Babyloniens u. Assyriens I 143 vlgg.; B. Meissner, Babylonien u. Assyrien II, blz. 4 vlgg.; A. Jeremias, Handbuch der altorientalischen Geisteskultur (2de ed. 1929), blz. 348 vlg.; H.

J. Lenzen, Die Entwicklurg der Zikurat (Leipzig 1941), blz. 6 vlg.; A. Falkenstein, Topographie von Uruk (Leipzig 1941), blz.4 vlg.; W. Andrae, Der Anu-Adad-Tempel in Assur (1909); F. Thureau-Dangin, Rituels Accadiens (1921), blz. 61 vlgg.

< >