Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ANIMISME

betekenis & definitie

is een woord, dat vaak in ruime zin gebruikt wordt als aanduiding van de godsdiensten der primitieve volken. Zo onderscheidt men bijv. in Indië de mohammedaanse van de animistische gemeenschappen.

Dit woordgebruik is echter onnauwkeurig. Animisme (van Latijn anima) betekent zielengeloof. Zo bedoelde het ook E. B. Tylor, die het woord in 1867 in de godsdienstwetenschap invoerde. Hij ging daarbij van twee verschijnselen uit, die de primitieve mens zou hebben opgemerkt: 1. het onderscheid tussen het levende lichaam en het lijk, waaruit de adem (ziel, anima, betekent eigenlijk adem) is geweken;
2. de droom, waarin de slaper levenden en afgestorvenen zich ziet verschijnen en omgekeerd zelf op reis gaat, terwijl zijn lichaam intussen op dezelfde plaats blijft. Het levensbeginsel van den mens zou dus een zelfstandig wezen zijn, dat het lichaam bij de dood, maar soms ook reeds eerder, kan verlaten. Behalve in den mens —en naar analogie van zijn wezen, — komen deze zielen of geesten nu ook voor in de natuur. Bomen, bergen, rivieren, zeeën, ja wat niet al, herbergen geesten, die soms als zielen van afgestorvenen worden gedacht, soms ook als natuurgeesten. Wat nu een mens, een boom, een rivier doet, doet zijn ziel in hem. De mens leeft door zijn ziel, de boom groeit, de rivier stroomt enz. Tylor legde er daarbij de nadruk op, dat de bedoeling van dit primitieve geloof de verklaring der levensverschijnselen was. De behoefte aan causale verklaring schiep het Animisme. Ja, de geesten zijn niet anders dan „verpersoonlijkte oorzaken”. Op dit punt zette echter de critiek van de animistische theorie in. In de laatste decenniën werden van de meest verschillende zijden in hoofdzaak de volgende bezwaren tegen het Animisme als beschrijving van de primitieve godsdienst ingebracht:
1. Het is te zeer een theorie, een soort primitieve filosofie, terwijl de primitieve mens weinig filosofisch is aangelegd en zich om causaliteit niet veel bekommert.
2. Het is in ieder geval geen godsdienst en maakt niet duidelijk, dat tallozen in het zielengeloof hun heil konden zoeken.
3. Het is evenmin de enig mogelijke vorm van primitief geloof (Tylor had het als zodanig beschreven).

Ernaast moet minstens nog één andere vorm worden genoemd: het geloof in de heilige, onpersoonlijke Macht (Dynamisme). Al deze bezwaren, welker samenvatting wel als Praeanimisme wordt aangeduid, nemen niet weg, dat het Animisme een hoogst belangrijke vorm van primitieve godsdienst blijft, maar dan niet als causaal systeem, doch als verering van een persoonlijke macht, wier Wil de mens tegenover zich weet, die hij vreest, haat, mild zoekt te stemmen, maar van wie hij zich ook afhankelijk weet en die hij aanbidt. Animisme is de religie van de Wil, en als zodanig een wezenlijk element ook in die niet-primitieve godsdiensten, die op het Wilsmoment in God nadruk leggen, als Jodendom, Islam, Christendom. Op geheel andere gronden is het Animistisch stelsel bestreden door de aanhangers van het zgn. Oermonotheïsme.

Lit.: A. C. Kruyt, Het Animisme in den Indischen Archipel (1906); G. van der Leeuw, Phänomenologie der Religion (1933); W. Schmidt, Der Ursprung der Gottesidee 2 (1926); E. B. Tylor, Primitive Culture (1871).

< >