Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ANABIOSE

betekenis & definitie

(1) of latent leven is een toestand, waarin plantaardige en dierlijke cellen kunnen verkeren, waarbij de levensfuncties met zo’n geringe intensiteit verlopen, dat zij vrijwel niet aangetoond kunnen worden. De stofwisseling is minimaal (z ademhaling) en van enige verdere ontwikkeling of groei is geen sprake.

De organismen zijn als het ware „slapend” en veelal door een stevig omhulsel van de buitenwereld afgesloten, waarbinnen het leven in vele opzichten stabiel schijnt.Voorbeelden van latent leven vormen sporen (bacteriën, algen, schimmels, mossen, varens), droge zaden en stuifmeelkorrels. Verder verschillende planten, die vrijwel volledig kunnen uitdrogen zonder daarbij te gronde te gaan; o.a. enkele wieren en korstmossen (z Xerophyten). Mossporen uit herbaria, meer dan een eeuw oud, bleken nog tot kieming in staat. Volgens Becquerel konden oude zaden uit het Museum voor Natuurlijke Historie te Parijs, waarvan nauwkeurig bekend was, wanneer zij verzameld waren, nog kiemen; dit had vooral betrekking op de zaden van Leguminosen, Nymphaeaceeën, Malvaceeën en Labiaten. Zo hadden zaden van Cassia-soorten (Papilionaceeën) hun kiemkracht gedurende 115 en 158 jaar behouden. Nog langere tijden geeft Ohga op voor de zaden van de Indische Lotos, Nelumbo nucifera. Deze, afkomstig uit een meer, dat zeker 160 jaar, — maar waarschijnlijk meer dan 250 jaar —, geleden was drooggelegd, kiemden nog uitstekend.

In de literatuur zijn nog enkele gevallen vermeld, waaruit zou moeten blijken, dat latent leven gedurende nog langere tijden mogelijk zou zijn; het spreekt vanzelf, dat deze opgaven zó onzeker zijn, dat men daaraan geen waarde mag toekennen. Het verhaal, dat tarwekorrels, in Egyptische graven gevonden, na enige duizenden jaren nog zouden kunnen kiemen, is onjuist.

Uitwendige omstandigheden oefenen dikwijls grote invloed op de overgang van actief in latent leven. Vele lagere organismen gaan bij slechte voedingstoestand of bij uitdrogen over tot het vormen van sporen. Algemeen geldt, dat in de anabiotische toestand het vochtgehalte van de planten zeer gering is; het vrije en een groot deel van het gebonden water hebben zij verloren. In deze toestand kunnen zij dikwijls extreme omstandigheden verdragen; bekend is, dat droge sporen gedurende lange tijden aan hoge temperaturen kunnen worden blootgesteld, zonder het leven te verliezen. Omgekeerd kan op ieder willekeurig ogenblik door veranderingen in de uitwendige omstandigheden het latente leven weer in een toestand van actief leven overgaan.

PROF. DR A. W. H. VAN HERR

(2 bij dieren) noemt men een toestand van schijnbare levenloosheid, waarin deze kunnen worden gebracht door uitdroging (bijv. raderdiertjes, mosdiertjes) of sterke afkoeling. Na bevochtiging of bij normale temperatuur leven de dieren weer op. Een ook van binnen stijfbevroren kikvors herleeft bij langzame verwarming. Bij hogere dieren is een dergelijke anabiose slechts mogelijk voor sommige organen en weefsels. Gedurende de anabiose is de stofwisseling onmeetbaar (z leven).

DR H. J. VONK.

< >