Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Varens

betekenis & definitie

of Filicinae zijn een klasse der Vaatkryptogamen, en wat voor deze in het algemeen geldt, geldt ook voor de varens. De archegoniën zijn meest flesvormige organen met een hals uit 4 rijen cellen en een eicel, waarboven zich nog de later vervloeiende buik- en halskanaalcel bevinden, de antheridiën, halfkogelvormig met een wand uit 2 ringcellen en een dekselcel en daarbinnen talrijke kleine cellen, waaruit polyciliate spermatozoïden voortkomen.

Beide, ontstaan uit 1 oppervlaktecel, zitten gewoonlijk op de onderkant der prothalliën, de archegoniën het dichtst bij de inbochting, de antheridiën meer naar achteren, en de spermatozoïden weten de archegoniën te bereiken, wanneer water tussen de rhizoïden aanwezig is en ook door de chemotactische werking van door de archegoniën uitgescheiden appelzuur of zouten daarvan. De sporophyt vertoont meest een ondergrondse, bij de tropische, op palmen gelijkende boomvarens echter bijv. een zich vele meters boven de grond verheffende stengel met bijwortels en in een spiraal staande enkelvoudige, veerdelige of samengestelde, in de jeugd vaak opgerolde bladen, die aan de onderzijde of bij de rand de sporangiën dragen en wel meest in groepjes (sori) van verschillende vorm, die vaak op de een of andere wijze door een vliesje (indusium) beschermd worden. De eigenlijke varens of Filices zijn isospoor, maar bij de onderklasse der Hydropterides bestaat heterosporie. De sporangiën kunnen hun oorsprong nemen uit 1 opperhuidscel, in welk geval zij later na het vervloeien van het tapetum een i-cel dikke wand vertonen), maar ook uit een groepje cellen en dan hebben zij later een dikkere wand. Hierop berust een indeling der Filices in leptosporangiate varens met o.a. de families der Cyatheaceeën, Gleicheniaceeën, Hymenophyllaceeën, Osmundaceeën, Parkeriaceeën, Polypodiaceeën en Schizaeaceeën en eusporangiate met de Marattiaceeën en Ophioglossaceeën. Merkwaardig is de ring van verdikte wandcellen of anmlus, die meest bij de sporangiën valt op te merken en een rol speelt bij het openspringen. De ruim 4000 levende varens groeien vnl. in de tropische en subtropische bossen, vaak als epiphyt (nestvaren, hertshoornvarens). Deels vindt men ze op droge standplaatsen als muren en rotsen (muurvarentjes), andere verlangen juist veel vocht, zoals de Hymenophyllaceeën, Parkeriaceeën enz. Fossiel zijn er vele bekend. Bijzonderheden van de voortplanting zijn nog: apogamie, d.i. de ontwikkeling van een embryo uit een willekeurige prothalliumcel zonder bevruchting, die bij verscheidene soorten is waargenomen; aposporie, d.i. het vormen van een prothallium uit een bladslip buiten de sporenvorming om, eveneens vaak gezien; en het ontstaan van broedknoppen of jonge plantjes op de bladen, zoals bijv. Cystopteris bulbifera en Asplenium viviparum vertonen.PROF. DR TH. J. STOMPS

Varens spelen in de bloemsierkunst een grote rol. Zij vallen op door de vorm, de insnijding en de kleur van de bladeren. Soms vallen ze op door de groeiwijze, zoals de hertshoornvaren, waarvan de steriele bladeren stijf op het groeimedium (pot of boomstronk) gedrukt liggen. Door de variatie is de gebruiksmogelijkheid groot. De planten worden in bloemmanden en bloembakken al of niet te zamen met bloeiende planten aangewend. Ook als kamerplant worden ze veel gebruikt, vooral de geslachten Nephrolepis, Cyrtomium, Pteris en Asplenium. Afzonderlijke bladeren vinden wel als snijgroen voor decoratiemateriaal toepassing, vooral van Adiantum en Polypodium.



In de sierteelt worden de varens gewoonlijk ingedeeld in warme varens, die alleen in de warme kas op te kweken zijn, in harde varens, die geschikt zijn voor de teelt in de koude kas of in de bak en in vollegrondsvarens, die zonder bijzondere bescherming buiten kunnen groeien.

De grootste veilingaanvoer van varens omvat de geslachten Pteris, Adiantum, Nephrolepis en Asplenium en wel ruim 5 pct van de totale veilingaanvoer van potplanten in geld uitgedrukt. De aanvoer van Adiantum (Venushaar) en Pteris in kleine pot (d.i. voor bloemmanden en bloembakken) bedraagt 5 à 6 maal zoveel als in grote potten (d.i. voor kamerplant). De Nephrolepis wordt vnl. in grote pot aangevoerd voor het gebruik als kamerplant.

Van iets minder betekenis voor de sierteelt zijn de geslachten Asplenium (o.a. de vogelnestvaren), Polypodium, Cyrtomium, Platycerium, Davallia en Lygodium scandens. Van de genoemde geslachten worden verschillende soorten en variëteiten gekweekt.

De vollegronds- of buitenvarens komen in het wild voor en worden ook voor tuinversiering aangewend. Bekend zijn Struthiopteris germaniae (Duitse bekervaren), Osmunda regalis (Koningsvaren), Scolopendrium undulatum (Tongvaren), Polypodium vulgare (Boomvaren of Eikvaren), Athyrium Filix Femina (Wijfjesvaren), Dryopteris (Mannetjesvaren), Pteridium aquilinum (Adelaarsvaren).

IR G. W. VAN DER HELM.

< >