of wieren. Wanneer men, zoals veelal gebruikelijk is, de Cryptogamen (Sporeplanten) indeelt in Pteridophyten (Vaatcryptogamen of Varenachtige planten), Bryophyten (Mossen) en Thallophyten (Loofplanten), dan worden onder deze laatste naam twee groepen samengevat, nl. de Zwammen (Fungi) en de Wieren (Algae), welke laatste zich onderscheiden door hun assimilatievermogen, zodat de Algen op heel enkele uitzonderingen na een autotrophische levenswijze voeren, terwijl de zwammen heterotrooph zijn.
Dat assimilatievermogen berust op het bezit van chlorophyl (bladgroen), dat echter bij bepaalde groepen van Algen door bijmenging van andere kleurstoffen, zoals phyco-erythrine, phycocyanine, phycoxanthine aan de plant in plaats van een groene, een bruine, blauwachtig rode of paarse kleur verleent.
De groepsnamen Groenwieren, Bruinwieren, Roodwieren en Blauwwieren worden ook in het wetenschappelijke systeem gebruikt, al geschiedt de indeling tegenwoordig niet meer in de eerste plaats naar de kleur, maar naar de inwendige bouw en vooral naar de wijze van voortplanting, en al vallen enkele groepen, zoals de Diatomeeën (Kristalwieren) er buiten.
Verreweg de meeste Algen zijn waterplanten, maar verscheiden soorten leven in de lucht, zelfs op droge standplaatsen, zoals boomstammen en kale rotsen of in de grond, enkele soorten zelfs in andere planten of in dieren, parasietisch of in symbiose.
De Groenwieren en Blauwwieren zijn evengoed in zoet water te vinden als in zee; de Bruinwieren en Roodwieren hebben slechts weinige vertegenwoordigers in het zoete water.
De bekendste, opvallendste vormen zijn bruine wieren van de zeekusten, zoals de Fucus-soorten van onze zeeweringen en havendammen. Ook de grootste soorten, die tot 100 m lang worden, dus in dit opzicht niet onderdoen voor de tropische woudreuzen onder de bloeiplanten, zijn Bruinwieren (o.a. Macrocystis voor de kust van Californië).
In alle groepen komen microscopisch kleine, dan meestal eencellige soorten voor, naast grotere, veelcellige of kolonievormende.
De groenwierengroep der Siphoneeën heeft een eencellig, althans niet in cellen verdeeld thallus, dat allerlei verschillende gedaanten kan hebben: bolrond of draadvormig, al of niet vertakt, zelfs de vorm van een paddenstoel met steel en hoed (Acetabularia) of met kruipende „stengels” en bladachtige delen (Caulerpa).
Economische betekenis.
Het grootst is de indirecte betekenis van de microscopische, drijvende en zwevende wierenmassa van de zee (z plankton), die per ha evenveel organische stof kan leveren als het beste weiland. Onder deze wieren zijn de Dinoflagellaten en de Bacillariales wel de meest belangrijke als vis voedsel. De vitamine uit de lever van de kabeljauw, geactiveerde ergosterol, is reeds in de diatomee aanwezig.
Zonder die „weilanden der zee” zou de visvangst en de walvisvangst onmogelijk zijn. Een belangrijk nut hebben de (bruin)wieren in de jodiumbereiding. Wieren sparen nl. jodium op. Het maken van het jodide uit het wier (kelp, varech) kan technisch niet concurreren met de jodiumbereiding uit de Chilisalpeter. Uit dezelfde planten maakt men het alginezuur, waarmede de binnenkant van conservenblikjes wordt bestreken. Verschillende roodwieren dienen voor de bereiding van geleien: agar-agar en carrageen. De roodwieren Rhodymenia en Porphyra worden wel als „groente” gegeten. De schalen van de diatomeeën, zgn. voldersaarde, worden gebruikt ter absorptie van nitroglycerine in de oorspronkelijke dynamietbereiding. De diatomeeënaarde heeft bovendien merkwaardige physische eigenschappen, die haar als bouwmateriaal in sommige gevallen zeer waardevol maken (vrij constant vochtgehalte, groot isolatievermogen, gering gewicht). De aardolie wordt wel beschouwd als een algaal product.
Wegens het grote zwellingsvermogen van het thallus der bruinwieren worden stukjes hiervan ter uitrekking van vernauwde kanalen in de medicijnen gebruikt (Stipites Laminariae van Laminarid). De Indianen gebruiken de van 50-100 m lange stipes van de alg Macrocystis als vislijnen.
PROF. DR J. HEIMANS.