of Katjesdragenden zijn tweezaadlobbige bomen en heesters met kleine eenslachtige bloemen met een enkelvoudig of zonder bloemdek; de meeste soorten zijn eenhuizig. Zij behoren tot verschillende families, die echter in vele opzichten onderling overeenkomen.
De mannelijke bloemen staan bij bijna alle in, meestal hangende katjes (z bloeiwijze); de vrouwelijke soms eveneens in katjes, maar ook vaak in anders gevormde bloeiwijzen. Zij bloeien vroeg, hetzij vóór het ontluiken der bladeren, hetzij onmiddellijk daarna. De bestuiving geschiedt bij verreweg de meeste door de wind, bij de wilg door insecten. De zaden hebben geen endosperm. De wortels zijn dikwijls voorzien van een mycorrhiza.De belangrijkste bomen der Midden-Europese loofbossen behoren tot deze groep, waarin wij vijf homologe rijen kunnen onderscheiden:
1. de Verticillaten, waartoe alleen behoren de zeer eigenaardige, rijk vertakte, aan paardestaarten (Equiseturn) herinnerende, Zuidoostaziatische en Australische Casuarinaceeën, met slechts één geslacht, Casuarina;
2. de Salicales met slechts de familie der Salicaceeën, waartoe de wilgen (Salix) en de populieren (Populus) behoren;
3. de Myricales met als enige familie de Myricaceeën, waartoe het geslacht Myrica (Gagel) behoort;
4. de Juglandales met de familie der Juglandaceeën. Van de vier geslachten komen in Europa voor: de vleugelnoot (Pterocarya) en de noteboom (Juglans);
5. de Fagales met drie families en wel de Betulaceeën, de Corylaceeën en de Fagaceeën. Tot de eerste familie behoren de berk (Betula) en de els (Alnus), tot de tweede de hazelaar (Corylus), de haagbeuk (Carpinus) en de hopbeuk (Ostrya), tot de derde de beuk (Fagus), de tamme kastanje (Castanea) en de eik (Quercus).