Keizer Maximiliaan I (1459-1519) hield de ridderlijke tradities der Middeleeuwen hoog en werd daarom wel „de laatste ridder” genoemd. Uit belangstelling voor de oude letterkunde liet hij een aantal middeleeuwse werken door den tolgaarder Hans Ried van 1504-1515/16 afschrijven en tot een groot verzamelwerk maken (1504-1515), dat tot 1806 op het slot Ambras bij Innsbruck in Tirol bewaard werd en daarom Ambraser Handschrift heet; thans bevindt het zich te Wenen.
Het bevat o.a. het Nibelungenlied, de Erec, de Iwein en het Büchlein van Hartman von Aue; verder het zgn. Zweite Büchlein en het epos Kudrun, dat alleen hier overgeleverd is.Lit.: A. Primisser, Beschreibung der Ambraser Sammlung; Th. Gottlieb, Die Ambraser Handschriften (Bd I, 1900); O. Stolz, Gesch. und Bestände des staatl. Archivs zu Innsbruck (1938).