Heilige, erfprins van Castiglione (Castiglione 4 Mrt 1568 Rome 21 Juni 1591), was drie jaar lang edelknaap aan het hof van Philips II; in 1585 kreeg hij van zijn vader, na een harde strijd, toelating om Jezuïet te worden. Hij werd novice te Rome, bestudeerde ook daar de theologie en ontving de wijding van acoliet.
Hij stierf, pas 23 jaar oud, na in dienst der pestlijders de besmetting te hebben opgedaan. Kort na zijn dood, in 1606, verscheen zijn levensbeschrijving door V. Cepari. Wat velen het meest verbaast, is het strenge boeteleven van dit model van onschuld. Daarop wijst ook het collectegebed der Mis, dat zelf het bekroonde antwoord is op een prijsvraag van het Collegium Romanum, waar de H. Aloysius tot aan zijn dood de lessen heeft gevolgd. Hij werd in 1726 plechtig heilig verklaard en rust in een kostbaar graf in de St Ignatiuskerk te Rome. In 1729 is hij tot patroon van de studerende jeugd uitgeroepen. Zijn feest wordt gevierd op 21 Juni.In de beeldende kunst treft men den H. Aloysius gewoonlijk aan in het kleed der novicen van de Sociëteit van Jezus, staande voor of met kruis en doodshoofd; in latere tijd, nadat zijn verering als patroon der maagdelijkheid verbreiding had gevonden, gewoonlijk met lelietak, minder vaak met een geselkoord. In de Jezuïetenkerk te Milaan schilderde Francesco de Cayro hem, terwijl hij uit de handen van den H. Carolus Borromaeus de H. Communie ontvangt.
Lit.: Biografieën door M. Meschler (Freiburg 1921), V. Cepari (Roma 1606, vertaling in Duits, 1929); voorts G. C. Martindale S.J.: The vocation of Aloysius Gonzaga (London 1924).