de zuidelijkste en kleinste provincie van Portugal, thans het district Faro uitmakend, telt op 5072 km2 ruim 300 000 inw. (1930). Algarvië bestaat uit de vlakke, meest zandige deels vruchtbare kuststreek (Beiramar), de heuvelstreek (Barrocal) en het bergland (Serra), welk laatste zich aan de noordelijke grenzen in de Serra de Monchique tot een hoogte van 903 m verheft.
De Guadiana vormt de oostgrens. Het klimaat is zacht. Het heuvelland is in hoofdzaak weidegebied voor geiten en varkens met enige kastanje- en kurkeikwouden; de hellingen worden echter door olijven en wijn ingenomen. De kuststreek is ten dele geïrrigeerd, en levert citroenen en sinaasappels, vijgen en amandelen, granaatappels en dadels. Voorts groeien er de aloësoorten en dwergpalmen. Vila Real de Santo Antonio heeft enige mijnbouw (koper) De inwoners zijn ten dele van Arabische afkomst; naast tuinbouw (vruchtenteelt) beoefenen zij de zeevisserij, vooral op tonijn. De oude hoofdstad is Silves, het tegenwoordige Faro, sedert 1890 met Lissabon door een spoorweg verbonden, en evenals Lagos, Perleinâo, Olhâo en Tavira een havenstad. De Arabieren hebben zich bij hun komst in Europa hier het eerst gevestigd, en de naam Algarvië is afgeleid van het Arabische el Gharb, het westelijk gelegen Moorse koninkrijk, dat o.m. Tanger omvatte. Later werd hun dit gebied door de koningen van Portugal ontnomen.