of Aldo Manuzio, eigenlijk Teobaldo Mannucci, was de stichter van de beroemde Aldus-pers te Venetië (Sermoneta 1450 - Venetië 1515). Na zijn studies in het Latijn te hebben voltooid te Rome onder Gasparino da Verona, en in het Grieks onder Guarino da Verona te Ferrara, vertrok Aldus in 1482 naar Mirandola, waar hij met zijn studiegenoot, den groten filosoof en boekenverzamelaar Giovanni Pico (della Mirandola) woonde.
Nadat hij door bemiddeling van Pico enige tijd gouverneur was geweest van de prinsen van Carpi — de neven van Pico, Alberto en Lionello — vestigde Aldus zich in 1490 te Venetië als drukker en uitgever. Zijn ambitie was, sedert zijn studietijd, het juist uitgeven van handschriften der klassieken, in het bijzonder van Griekse manuscripten. Italië had reeds een zekere beroemdheid te dien opzichte, doch Aldus zou degeen zijn, die tot heden als de meester wordt genoemd. Als eerste boeken drukte Aldus de Hero en Leander van Musaeus, de Galeomyomachia en het Grieks psalterium. Deze drie werken noemde hij de „voorlopers zijner klassieke bibliotheek”. Op grond van het kleine aantal bladzijden van deze werken worden deze beschouwd als Aldus’ vroegste werken, ofschoon de grammatica van Lascaris zijn eerste werkelijke en eerst gedateerde boek, 1494-’95, is (zie o.a. de inleiding van Renouard, Annales de l’imprimerie des Alde).Aldus’ huis was de verzamelplaats van geleerden op het terrein der Griekse klassieken. Zijn liefde voor die taal maakte deze zelfs tot voertaal binnen zijn huis, terwijl zijn opdrachten aan zetters, binders, enz., in het Grieks werden gegeven. Griekse vrienden collationneerden de handschriften en lazen de proeven en niet minder dan dertig hunner nam hij als assistenten in zijn huis op.
In 1495 brengt hij o.a. het eerste deel der Aristoteles-uitgave die, in vijf delen, in 1498 wordt voltooid; in 1502 zijn Thucydides, in 1503 de Tragoediae septem van Euripides. Het fonds van Aldus, tot diens dood, omvat 152 werken, bijna alle van betekenis. De eerste catalogus van zijn uitgaven verschijnt in 1498. Niet slechts de grote Graeci, ook mindere goden, benevens Latijnen en Italianen zijn in het fonds van Aldus opgenomen, zoals Le cose volgari van Petrarca, de werken van Horatius en Plutarchus, de Adagia van Erasmus (1508), Dante’s Commedia en de Hypnerotomachia Poliphili. Dit laatste werk, uitgegeven in 1499 in klassieke stijl, heeft als onderwerp de liefde van den schrijver voor Polia en is gebaseerd op de Griekse mythologie en volksoverleveringen. Het werk is voornamelijk belangrijk wegens de talrijke fraaie houtsneden. De maker der gravures — die doen denken aan Giovanni Bellini — is onbekend (zie over dit werk o.a. A. H. Hind, Introduction to a history of woodcut II 489-493; Ph. Hofer, Variant copies of the 1499 Poliphilus. New York, 1932 en A. Ilg, Ueber den kunsthist. Wert der H. P., Vienna, 1872).
Aldus’ activiteit, practisch onderbroken van 1509-1513 door de oorlog die met Venetië is gevoerd, wordt hervat in dit laatste jaar met diens uitgave van Plato, in het voorwoord waarvan hij een vergelijking treft tussen oorlogvoeren en de rust en belangrijkheid van studie. In 1515 geeft Aldus zijn laatste boek uit, volgens de rangorde in Renouard, de door hem geschreven Grammaticae institutiones Graecae, met opdracht van Marco Masuro aan den bekenden bibliophiel Jean Grolier.
Voor het drukken in klein formaat der Latijnen en Italianen had Aldus zijn beroemd geworden „Italic” laten vervaardigen, naar men zegt naar Petrarca’s schrift en gegoten door Francesco da Bologna, den vermaarden Bolognesen graveur en schilder, leraar o.a. van Marco Raimondi.
Aldus’ drukkersmerk was het bekende anker, later, toen hij zich in 1499 associeerde met zijn schoonvader Andrea Torresano uit Asoio, die de drukkerij van Nicolaas Jenson te Venetië had overgenomen, met toevoeging van diens dolfijn. Hun spreuk was festina lente. Drukkersmerk en spreuk bleven gehandhaafd op alle uitgaven na de dood van Aldus.
In 1499 was Aldus getrouwd met Maria, de dochter van Andrea Torresano uit Asoio. Uit dit huwelijk sproten vier kinderen (drie zonen), van wie Paolo, geboren in 1512, van 1533 tot 1540 samen met zijn grootvader en diens twee zoons (die tot Paolo’s meerderjarigheid het bedrijf hadden geleid) de uitgeverij en drukkerij voortzette. In 1540 scheidden zij van elkaar, daar Paolo zich niet kon verenigen met de weinige zorgvuldigheid waarmede de teksten der boeken werden uitgegeven. In 1561 nodigde Pius IV hem naar Rome om daar een drukkerij te stichten. Toen in 1574 Paolo overleed, werd het steeds aangehouden bedrijf te Venetië voortgezet door diens oudsten zoon, Aldus Manutius Junior. Deze kleinzoon, in zekere zin een wonderkind, had reeds op 9-jarige leeftijd een boek op zijn naam staan, het beroemde Eleganza della lingua toscana e latina; een boekje, vermoedelijk gemaakt voor zijn opvoeding in samenwerking met zijn vader. Hij, de latere professor aan de Cancellaria te Venetië (1585) en zeer korte tijd te Bologna (1587) gaf op 14-jarige leeftijd een Ortographiae ratio — werk over de Latijnse spelling— uit. Paus Sixtus V haalde Aldus Manutius Junior in 1588 naar Rome. Zijn voorlezingen aldaar waren geen succes, zodat Aldus Junior weer drukker werd onder bescherming van Sixtus’ opvolger, paus Clemens VIII. In 1597 overleed Aldus en aangezien geen der kinderen in het drukkers- en uitgeversbedrijf was geïnteresseerd, betekende dit het einde, in die zin, van het drukkersgeslacht Aldus.
De Junta’s kunnen beschouwd worden als de opvolgers van de illustere Aldi, die ruim een eeuw wetenschap en drukkunst hadden gediend.
MENNO HERTZBERGER
Lit.: A. A. Renouard, Annales de l’imprimerie des Alde (Paris 1834, 3 dln); A. Firmin Didot, Alde Manuce et l’Hellénisme k Venise (Paris 1875).