is een begrip, waaronder men in Europa verstaat de hernieuwde belangstelling voor de landelijke bedrijven in verband met een streven naar zelfgenoegzaamheid. De politiek van agrarisatie heeft de al te eenzijdige belangstelling voor nijverheid en handel af te leiden naar de landbouw en de veeteelt.
In Voor-Indië spreken de economen, die de industrialisatie van hun land voorstaan, (bijv. M. G. Ranade), afkeurend van „agrarisation” of „rustication” en bedoelen daarmee de voortgaande, eenzijdige groei van de kleine landbouw, die India kenmerkt, en naar hun mening de economische vooruitgang en de cultuurontwikkeling, zoals deze zich in de groei van de stedelijke centra moet vertonen, tegenhoudt.
In Ned.-Indië vormt agrarisatie een van de middelen, waarmede de overheid het vraagstuk van Java’s overbevolking moet trachten op te lossen (zie Van Gelderen, Voorlezingen over tropisch-koloniale staathuishoudkunde).
Men verstaat er dan onder: opvoering van de productiviteit van de landbouw door intensivering, verbetering van materiaal en van cultuurmethoden.