Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Aggadah

betekenis & definitie

(minder juist Agada) is de naam voor alle bestanddelen van Talmoed en Midrasj, die niet het karakter dragen van strikte wetsvoorschriften (Halachah), maar van dichterlijke en stichtelijke levenslessen. Deze bespiegelingen bewegen zich altijd rondom drie centrale onderwerpen: God en Zijn eigenschappen, de Thorah als de eeuwige Openbaring van Gods Wil en het volk Israël, in zijn uitverkorenheid en in zijn lijden.

De term Aggadah betekent waarschijnlijk: dat, wat de Heilige Schrift verhaalt. In oorsprong bestaat deze literatuur uit uitweidingen en meditaties over de zin van het Bijbelwoord. De neiging daartoe is zeer oud: sommige plaatsen in de jongere boeken van het Oude Testament zijn in wezen al aggadische paraphrases van oudere.De aggadische verzamelwerken kwamen tot stand sinds de 6de eeuw n. Chr. in de Arabische en Byzantijnse milieux der Joodse Geschiedenis; in Babylonië, maar vooral in Palestina, ook in Zuid-Italië en Griekenland. Zij wortelen slechts voor een uiterst gering deel in de debatten der leerscholen, veel meer in de talloze volksvoordrachten der Synagoge, gehouden tussen de Babylonische ballingschap — 6de eeuw v. Chr. — en de 9de eeuw n. Chr., in Palestina en allerwegen in de Diaspora. Zulke voordrachten streefden ernaar de inhoud van de Bijbel in boeiende verhalen te actualiseren, door hem te betrekken op alle nieuwe situaties, die zich voordeden, op alle stromingen, die ontstonden. Dit streven naar actualisering heeft voor de onderscheidene genres der Aggadah verschillende gevolgen.

Op het grote gebied der religieuze en ethische Aggadah worden allerlei schone denkbeelden, over de intentie van het gebed, over universele mensenliefde, over barmhartigheid en gerechtigheid als navolging Gods, mystische speculaties over Gods hemelse Troon enz. teruggevonden in de tekst van de Bijbel. Daarbij blijkt het vaak nodig deze tekst, die in werkelijkheid niet meer overal adaequaat is aan de religieuze opvattingen van een nieuwere tijd, te allegoriseren. Dergelijke allegorieën zijn typisch voor het Joods-Hellenistische milieu in Alexandrië, maar komen ook voor in Palestina of Babylonië.

Vaak echter dragen de aggadische volksvoordrachten een overwegend historisch karakter, door hun actualiserende tendens weerspiegelen zij dan een groot stuk publicistica: stromingen vóór en tegen het koningschap en het priesterschap der Maccabeeën, geschied-filosofische bespiegelingen over de vier wereldrijken, Israëls ballingschap en de toekomstige verlossing van het volk door den Messias — hierdoor werd de Aggadah tot een nimmer falende stimulans voor het taaie verzet tegen elke vreemde overheersing, speciaal de Romeinse — veelvuldige polemiek tegen het Christendom, later ook tegen de Islam. In de historische Aggadah treden, dikwijls onder het mom van Bijbelse figuren, contemporaine personen op—evenals dit in de Christelijke literatuur van de Middeleeuwen het geval is —, hier schuilen, bij behoedzaam gebruik, vele gegevens voor de Joodse Geschiedenis, maar ook voor de algemene, met name de Romeinse en de Byzantijnse.

De Aggadah ontleent haar materiaal aan oeroude volksoverleveringen, ten dele inheems in Israël, ten dele ook van Babylonische of Egyptische herkomst, verrijkt met brokstukken uit de Parsistische leer over engelen en daemonen, met motieven uit Hellenistische sprookjes, met gnostische elementen, met Islamse legenden enz.; zij biedt onuitputtelijke stof aan de vergelijkende literatuurgeschiedenis en folklore. Haar parabelen inspireerden Jezus, haar exegetische methode was een voorbeeld voor Paulus, haar inhoud oefende grote invloed op de geschriften van vele kerkvaders — speciaal op die van den Syrischen Aphraätes — en niet het minst op de Koran. In de Joodse literatuurgeschiedenis moet de Aggadah gelden als bron voor de Hebreeuwse liturgie en poëzie, voor godsdienstwijsbegeerte en apologetica, voor homiletica en mystiek. Het vrije en speelse karakter van de Aggadah is een der oorzaken voor het ontbreken van een Joodse dogmatiek in de engere zin van het woord.

J. L. SEELIGMANN.

Lit.: L.Zunz, Die gottesdienstlichen Vorträge der Juden, 2e ed N. Brüll (Frankfurt a. M. 1892); W. Bacher, Die Agada der Tannaiten I-II2 - der palästinensischen Amoräer I, II, III - der babylonischen Amoräer2 (Strassburg 1892-1913); L. Ginzberg, The Legends of the Jews I-VII (Philadelphia 1909-1938); hierbij vooral B, Heller in Jewish Quarterly Review XXIV/XXV (19341935); I- Heinemann, Altjüdische Allegoristik (Breslau 1936); M. Kadushin, Organic thinking (New York 1938); A. Marmorstein, Religionsgeschichtliche Studien I-II, Pressburg 1910-1912; Idem, The background of the Haggadah Hebrew Union College Annual VI, Cincinnati 1929, blz. 121-204; P. Fiebig, Die Gleichnisreden Jesu (Tübingen 1912); J. Bonsirven, Exégèse rabbinique et exégèse Paulinienne (Paris 1935); L. Ginzberg, Die Haggada bei den Kirchenvätern I-VI (verspreide studies, 1899-1935); F. Gavin, Aphrates and the Jews (Toronto 1923); Isr. Schapiro, Die haggadischen Elemente im erzählenden Teil des Korans (Leipzig 1907).

< >