Bij de verwerking van textielvezels tot garens (katoen, wol, linnen of zijde) ontstaan resten van vezels, die te kort zijn om in het normale spinproces te worden meegesponnen of die om een andere reden (draadbreuk, als gevolg van fabricagefouten of anderszins), gedurende het spinproces afgescheiden worden. De resten zijn waardevol en moeten daarom worden verzameld en opnieuw bewerkt.
Men noemt dit materiaal „afval”. Ook tijdens de verschillende andere bewerkingen, waarbij garen gebruikt wordt, zoals bij twijnen, weven, tricotage e.d., of waarbij vezels verwerkt worden zoals in de confectiefabrieken, ontstaat afval. In het laatste geval bevindt het garen zich reeds in weefselvorm en het materiaal moet dus eerst in zijn oorspronkelijke, vezelvormige toestand teruggebracht worden, voordat het in de afvalspinnerij verwerkt kan worden. Hiervoor moeten deze weefselstukken een aantal bewerkingen ondergaan, zoals reinigen, uit elkander slaan enz. Evenals er bij het verspinnen van de diverse grondstoffen verschillende werkwijzen worden toegepast, is er ook voor de afval dezer materialen een geheel verschillende afvalspinnerij. De afval bij het verspinnen van wol en bij het verwerken van wollen stoffen is dermate kostbaar en bruikbaar, dat hiervoor een uitgebreide aparte industrie bestaat. De bovengenoemde uiteengeslagen wolresten worden „kunstwol” genoemd (eigenlijk foutief, omdat het hier geen kunstproduct betreft); de garens die hiervan gemaakt worden, gewoonlijk met toevoeging van nieuwe wol, vormen een zeer geschikt materiaal voor het vervaardigen van goedkope weefsels. Wanneer men van afvalspinnen spreekt, bedoelt men meestal katoenafval. De katoenafvallen kan men in hoofdzaak in de volgende soorten verdelen:a. Spinnerij-afval
d.i. dus alle afval bij bewerkingen, die de katoen in de spinnerij ondergaat, zoals openen, reinigen, kaarden, voorspinnen, fijnspinnen. Bij de eerstgenoemde vier bewerkingen bevindt de katoen zich nog in de vezeltoestand en wordt dientengevolge afgescheiden in de vorm van korte vezels, te zamen met stof, gebroken zaaddeeltjes, zand e.d. Bovendien ontstaat afval door fouten bij de fabricage, en ook in de vorm van opveegsel, het zgn. „keersel”. De afval die bij het fijnspinnen ontstaat, bestaat meestal uit gareneinden, die reeds getwist, d.i. ineengedraaid zijn.
b. Weverij-afval
Deze bestaat gedeeltelijk uit gareneinden, afkomstig van het kettinggaren; zij ontstaat bij het spoelen, scheren, sterken en weven. Bovendien is er afval van inslaggaren bij, nl. garenresten die bij het weven op de cop blijven zitten en niet tot het eind toe afgeweven kunnen worden.
c. Katoenen lompen
Teneinde hieruit de vezelmassa te verkrijgen, moeten de lompen geheel uit elkaar geslagen worden. De ontstane vezelmassa noemt men effilochés. De lompen worden uit elkaar geslagen op zgn. lompenscheurmachines. Deze zijn zeer stevig van constructie. Het hoofdbestanddeel is de zgn. tambour, d.i. een grote trommel met stalen as en gietijzeren spaken, die rondom bezet is met stalen pinnen. De lompen worden door een lattendoek via een stel invoerwalsen aangevoerd en door de pinnen van de tambour stukgetrokken. Het verkregen materiaal wordt nu in speciale afvalkatoenspinnerijen tot garen versponnen. Daar dit vezelmateriaal in den regel zeer kort is, kunnen er slechts grove garens voor speciale doeleinden van gesponnen worden (moltondekens, dweilen, enz.).
Het spinnen geschiedt als volgt: de afval wordt door verschillende machines uit elkaar geslagen, gezuiverd en in een losse donzige toestand gebracht. De zuiveringsmachines bestaan in hoofdzaak uit snel ronddraaiende, met slaglijsten of punten bezette slagorganen of trommels, die aan de onderzijde geheel omhuld zijn door stofroosters, waardoor het zwaardere stof naar beneden valt, terwijl bovendien windvleugels voor stofafzuiging zorgen. Het materiaal, vrijwel van stof bevrijd, is nu in een zodanig losse toestand gebracht, dat het op de kaardmachines verder verwerkt kan worden. De kaardmachines, die in de afvalspinnerij gebruikt worden, zijn uitsluitend walsenkaardmachines (zulks in tegenstelling met de spinnerij van langere katoen, waarbij de zgn. dekselkaardmachines gebruikt worden). Een walsenkaardmachine bestaat uit een grote gietijzeren cylinder die over de gehele omtrek met fijne naaldjes bezet is, het zgn. kaardbeslag, dat de vezelvlokjes uit elkaar plukt, ontwart en bovendien de vezels enigszins gelijk richt. De grote cylinder is omhuld door enige paren kleinere walsen, die ook met naaldjes bezet zijn, doch veel langzamer lopen en daardoor een kaardende of uitkammende werking op het vezelvlies uitoefenen. De katoen wordt dan in een uiterst dun vlies afgeleverd en aan de volgende kaardmachine voorgelegd, nadat het door een stel transportdoeken een groot aantal malen gedoubleerd is. Het verdikte vlies wordt tenslotte tussen verdeelwalsen geleid die het vlies in reepjes snijden, en deze reepjes worden tijdens passage door lederbroeken, de zgn. wurgbroeken, tot ronde draadjes opgerold (wikkels). Deze ronde draadjes hebben nog geen sterkte en moeten verder tot garen ineengedraaid worden. Dit geschiedt meestal op trechterspinmachines. Bij deze machine wordt de voorgarenspoel, zoals die op de kaardmachine verkregen wordt, in een platte ronde trommel of schaal gelegd, die op een vertikale spil rust, die door een riempje wordt aangedreven. Door het draaien van de spil wordt de draad ineengedraaid. De draad wordt nu naar boven geleid en via een op en neer gaande draadgeleider in een kegelvormige trechter op een spil gewonden tot een langwerpig rond garenlichaam of cop. Een andere wijze van opwinden van het garen op de cop is die op de Chaponspinmachines, genoemd naar den uitvinder Chapon. Het garen wordt aangevoerd van de wikkels, die van de kaardmachine komen, door een paar walsen en via het oogje van een vleugel in een opwindtrechter op een spil gewikkeld. De draaiing in het garen ontstaat doordat de vleugel en de trechter een andere snelheid hebben dan de spil. In de trechter wordt dan het kegelvormige garenlichaam opgebouwd. De korte vezels, die bij de vlasspinnerij uit het gewone spinproces afgescheiden worden, noemt men werk of tow en worden in dezelfde spinnerij, echter op andere machines tot werkgaren versponnen. De afval van de werkgarenspinnerij wordt niet verder versponnen, doch als vulmateriaal e.d. gebruikt. Bij het spinnen van zijde ontstaat afval, in de vorm van coconresten, bedorven cocons, dubbele cocons en afval van de verwerking; het product dat hiervan vervaardigd wordt is echter van een zeer goede kwaliteit en kan voor verschillende doeleinden gebruikt worden (z zijdespinnerij).
j. BLOEM
Lit.: J. P. Huckshorn, De Katoenspinnerij; L. A. van Royen en I. P. de Vooys, Mechanische Technologie, deel II Textielnijverheid.