Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Aetherische oliën

betekenis & definitie

heten een aantal vloeistoffen met zeer verschillende chemische samenstelling, die gewoonlijk een sterke, min of meer aangename geur verspreiden. Het zijn voor het merendeel plantaardige producten; vluchtige verbindingen, oplosbaar in alkohol, aether, petroleumaether, chloroform, vette oliën, e.d.

Zij onderscheiden zich van de gewone (vette) oliën o.a. door het feit, dat zij snel verdampen, waardoor de vlekken, die zij maken, bij verwarming verdwijnen.Sommige plantenfamilies, zoals de Labiaten, Composieten, Lauraceeën, Umbelliferen, Rutaceeën, Myrtaceeën en Coniferen leveren een enorm aantal aetherische oliën; bij andere families treft men ze zelden aan. In het dierenrijk komen ze alleen voor in sommige secreties; in de amber, het civet, het bevergeil en in de vluchtige olie der mieren.

Een natuurlijke aetherische olie is steeds een mengsel van verschillende chemische verbindingen. Men kan er in aantreffen:

Aliphatische verbindingen: heptaan (in Oleum Terebinthinae, de vluchtige olie uit terpentijn); geraniol (in Ol. Rosarum, rozenolie; Ol. Citronellae, de vluchtige olie uit Cymbopogon Nardus, een aromatische grassoort; Ol. Palmarosae, verkregen uit Cymbopogon Martini; Ol. Geranii uit Pelargonium-soorten); nerol (in Ol. Bergamottae, de aetherische olie uit de vruchtschil van Citrus Awrantium var. Bergamia); linalool (in Ol. Bergamottae; Ol. Lavandulae uit de bloemen van Lavandula vera, de lavendel); citronellol (in Ol. Rosarum, Ol. Citronellae) ; citral (in Ol. Citronellae); e.a.

Aromatische verbindingen: carvacrol (in Ol. Origani uit Origanum vulgare); thymol (in Ol. Thymi uit de toppen van Thymus vulgaris); anethol (in Ol. Anisi, de anijsolie); eugenol (in Ol. Caryophyllorum, de kruidnagelolie); kaneelaldehyde (in Ol. Cinnamomi, de kaneelolie); vanilline, e.a.

Hydro-aromatische verbindingen: pineen (in Ol. Terebinthinae); limoneen (in Ol. Aurantiorum, de vluchtige olie uit de vruchtschil van de Citrus vulgaris, de sinaasappel); phellandreen (in Ol. Eucalypti, uit Eucalyptusbladen; Ol. Pimentae uit de vruchten van Eugenia Pimenta); menthol (in Ol. Menthae piperitae: pepermuntolie); a-terpineol (in Ol. Cajuputi, de vluchtige olie uit de bebladerde twijgen van Melaleuca Leucadendron); kamfer; iron (in de wortelstok van Iris-soorten); borneol (in de wortels van Valeriana officinalis, de Valeriaan); cineol (in Ol. Cajuputi; bloemen van Artemisia Cina, het wormkruid); e.a.

Verder kunnen nog voorkomen indol, skatol, e.a.

De waarde van de aetherische olie wordt niet alleen bepaald door de hoofdbestanddelen, welke erin voorkomen, maar ook door de, soms in kleine hoeveelheden, aanwezige bijbestanddelen. Kleine verschillen in de kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling komen steeds voor; uitwendige omstandigheden (klimaat, bodemfactoren, e.a.) hebben hierop soms een duidelijke invloed. Ook leveren planten, die op een droge en zonnige standplaats gekweekt worden, dikwijls meer olie dan die, welke in de schaduw op een vochtige bodem groeien.

Aetherische oliën kunnen in alle plantendelen voorkomen; in de bloemen (roos), vruchten (citroen), zaden [Elettaria Cardamomum), bladeren (pepermunt), wortelstok (gember), bast (kaneel), enz. Meestal is de olie, op kleine verschillen na, in alle delen gelijk. Soms treden grote verschillen op; bijv. bij Cinnamomum geylanicum, de plant, die de kaneel levert. De olie uit de bast (de kaneel) heeft als voornaamste bestanddeel het kaneelaldehyde : in de olie uit de bladeren overheerst echter het eugenol.

Ook de oranjeboom levert verschillende oliën bij extractie van de bloesems, bladeren en vruchtschillen. Verder kan de samenstelling van de olie veranderingen ondergaan bij het ouder worden van de plant; vóór de bloei bevat de aetherische olie van Mentha piperita (pepermunt) vrij veel menthol; later neemt de hoeveelheid veresterd menthol toe, ook wordt na de bloei menthol tot menthon geoxydeerd. Uit deze voorbeelden blijkt, dat het van belang kan zijn, op welk ogenblik men de aetherische olie uit de plant wint.

In de meeste gevallen komt de aetherische olie in kleine oliedruppeltjes in kliercellen voor. Andere oliën ontstaan eerst, doordat bij het winnen de olie afgesplitst wordt uit een samengestelde verbinding (glucoside) door een hydrolytische splitsing onder invloed van een in de plant aanwezig ferment. Zo leveren de bittere amandelen pas de bittere-amandelolie door de hydrolytische werking van het enzym emulsine op het aanwezige glucoside amygdaline, waarbij tevens blauwzuur en een suiker vrijkomen. In het zaad van de zwarte mosterd is het glucoside sinigrine aanwezig, dat door het enzym myrosine ontleed wordt, waarbij mosterd-olie, glucose en kalium-bisulfaat gevormd worden. Vele plantendelen, die geen aetherische oliën bevatten, zoals eikebladeren, gentiaanwortel, het duizendguldenkruid, e.a., leveren toch sterk riekende aetherische oliën onder de invloed van bepaalde fermentaties

PROF. DR A. W. H. VAN HERK

Voorkomen In de plant:

De plant vormt de aetherische oliën in „klieren”,dit zijn cellen ot' groepen van cellen, die zich van de omgevende cellen onderscheiden door een protoplasma-rijke inhoud en door een grotere kern. Ten dele liggen deze klieren aan de oppervlakte, de zgn. exogene, ten dele in het inwendige der plant, de endogene klieren. Soms zijn de exogene klieren zeer primitief van vorm en zijn ze eigenlijk niet meer dan min of meer scherp omschreven groepjes van radiaal gestrekte cellen, die aetherische olie door de buitenwand laten uittreden, waarbij de cuticula, die als een kapje wordt opgeheven, er overheen blijft liggen.

Typische organen zijn:

1. de klierharen, die uit een steel en een kopje bestaan; de steel bestaat uit in de lengte gerekte cellen, terwijl het kopje één- of meercellig is; ook hier verzamelt zich de olie ten slotte in een ruimte onder de oorspronkelijke cuticula.
2. de klierschubben; hiervan spreekt men als de steel zeer kort is, terwijl de hoofdmassa breed is en geheel of gedeeltelijk uit secreetcellen bestaat, terwijl ook hier de olie onder de cuticula wordt afgescheiden. Typische klierschubben vindt men op de „bellen” van de hop.

Dit zijn beide voorbeelden van exogene klieren. De endogene klieren kunnen uit geïsoleerd liggende cellen bestaan, die dus tot de idioblasten gerekend moeten worden; men vindt ze o.a. bij gember, peper en kalmoes. Ze kunnen liggen in het parenchymweefsel der bladeren

(kaneel, myrte, hertshooi, z fig- 5), die dan ook vaak bij doorvallend licht heldere stippen vertonen. Hiertegenover staan de meercellige, die op verschillende manieren kunnen zijn ontstaan, de schizogene, wanneer verschillende olie-afscheidende cellen uit elkaar wijken en in de zo ontstane holte de olie afzonderen; de lysigene, wanneer de cellen zelf tot ontbinding overgaan, en zo de klierholte vormen; men spreekt van schizo-lysigene holten, wanneer beide wegen tegelijkertijd gevolgd worden. Zuiver lysigene holten schijnen weinig voor te komen.

Sommige klierholten hebben een eigen uitgang naar buiten doordat de middenlame! der, de holte naar buiten afsluitende, epidermiscellen oplost, zodat er een spleet ontstaat. Dergelijke spleten vindt men o.a. bij de Rutaceeën, o.a. in de bloeiwijze van de Vuurwerkplant, Dictamnus albus.

De aetherische olie wordt misschien niet altijd binnen de cel gevormd, doch zou volgens sommigen pas bij het passeren van de celwand gevormd worden.

Kliercellen en holten of gangen vindt men bijna het gehele plantenrijk door, zelfs reeds bij enkele varens. Ze hebben echter lang niet altijd een economische betekenis voor den mens. Bij de Coniferen komen ze heel veel voor en bevatten daar tevens hars. Bij de Monocotylen zijn ze zeldzaam, hoewel de familie der Zingiberaceeën, waartoe de gember behoort, er zeer veel heeft, terwijl ze in de grote familie der Gramineeën alleen in het geslacht Andropogon voorkomen. Bij de Dicotylen zijn ze voor sommige families zeer karakteristiek, terwijl andere families ze geheel missen.

De geur der bloemen is als regel niet te danken aan stoffen, die in bepaalde cellen gevormd worden, doch in het gehele bloemblad, dat bij extractie slechts weinig olie oplevert, doch als men de speciale methode der „enfleurage” toepast, gedurende dit proces met de vorming van de aetherische olie doorgaat; voor de winning daarvan past men dan ook speciale methoden toe, de zgn. „enfleurage”.

DR A. KLEINHOONTE

Chemische en physische eigenschappen.

In zuivere toestand zijn de aetherische oliën bijna alle waterheldere, kleurloze vloeistoffen, met een aangename, specerijachtige, soms branderige, intensieve geur. Hun kookpunt ligt meestal boven 150 gr.; een vast kookpunt hebben zij echter niet. Het soortelijk gewicht is bijna steeds kleiner dan 1; de zuurstof houdende aetherische oliën, zoals: pepermunt-, kruizemunt-, kaneel-, muskaat-, lavendel-, anijs-, bergamot-, gaultheria-, bittere amandel-olie, e.a., zijn specifiek zwaarder en minder sterk lichtbrekend dan die, welke geen zuurstof bevatten en van de terpenen zijn afgeleid. Een van de soortelijk zwaarste aetherische oliën, — de olie van Gaultheria procumbens — heeft een specifiek gewicht van 1,188, terwijl de olie van Pinui sabiniana, — een der lichtste — een soortelijk gewicht van 0,606 bezit.

De meeste aetherische oliën reageren neutraal; toch zijn er enkele, die zwak zuur reageren en met basen zouten vormen, zoals de kruidnagelolie en die uit de bloemen van Spirea ulmaria.

In de aetherische oliën kunnen andere stoffen opgelost aanwezig zijn, bijv. vetten, harsen, terpenen, kamfers, ketonen, enz.; dit hangt mede af van de wijze, waarop men de olie uit de plant verkrijgt. Zo kunnen vele oliën door langzame afkoeling gescheiden worden in een deel, dat gemakkelijk, en in een deel, dat moeilijk tot stolling te brengen is (elaeoptenen tegenover stearoptenen). De beide fracties onderscheiden zich door hun geur, hun soortelijk gewicht en hun chemische samenstelling. Het vaste deel verspreidt een minder sterke geur dan de olie, waarvan het afkomstig is; ook is het doorgaans specifiek zwaarder. Tot de aetherische oliën, die aldus in een vast en vloeibaar deel gescheiden kunnen worden, behoren: de anijs-, venkel-, lavendel-, nootmuskaat-, rozen-, pepermunt-, peterselie-, rosmarijn- en sassafras-olie.

Reeds bij gewone temperatuur, maar vooral bij hogere, zijn de aetherische oliën geneigd om de zuurstof van de lucht op te nemen. Behalve deze oxydatie-reacties kunnen ook condensatie-reacties optreden, waardoor de oliën bij het bewaren sterk kunnen veranderen. Gewezen kan worden op de verharsing van vele oliën en op de peroxydvorming in oude terpentijn. Door deze secundaire omzettingen worden de oliën dik-vloeibaar en geel of bruin gekleurd; ook hun geur wijzigt zich daarbij dikwijls. Tenslotte kunnen zij in visceuze massa’s overgaan, balsems, die voor een deel uit harsachtige oxydatieproducten bestaan, welke in de nog vloeibare bestanddelen opgelost zijn. Men kan deze omzettingen ten dele tegengaan, door de oliën afgesloten van de lucht, in het donker te bewaren.

Winning.

De aetherische oliën kunnen volgens zeer verschillende methoden uit het plantenweefsel verkregen worden. Een van deze methoden is, de verse of gedroogde plantendelen aan een destillatie met water of met stoom te onderwerpen, waardoor de vluchtige oliën afgedestilleerd worden. Voor deze bewerking bezigt men tinnen apparaten, omdat koper aangetast wordt en de olie soms door vorming van vluchtige koperverbindingen groen gekleurd wordt. Het kan technische voordelen hebben, de destillatie bij hoge of juist bij lage druk te doen plaats vinden. Het olie-bevattende water wordt soms als zodanig (aromatisch water) in de handel gebracht. Men kan echter de aetherische oliën ook van het waterig destillaat scheiden door afhevelen, afzuigen en door uitschudden met aether, veelal nadat men aan het water keukenzout heeft toegevoegd om de oplosbaarheid van de olie in water te verminderen.

Was de olie in de plant glucosidisch gebonden, dan moet zij vóór de destillatie door hydrolyse vrijgemaakt worden: men maakt de planten fijn en laat ze met water bij optimale temperatuur enige tijd staan, waardoor de splitsing door de in de plant aanwezige fermenten plaats vindt.

Bij de destillatie, vooral bij hogere temperaturen, worden de aetherische oliën dikwijls veranderd. Dit bezwaar heeft men niet, wanneer men de olie wint door deze met vetten te extraheren (enfleurage). Deze methode, die toegepast wordt voor het verkrijgen van pommades en parfums, berust op het volgende principe: de verse planten (bijv. bloemen van jasmijn) worden in lagen op katoenen lappen uitgespreid, die met een reukeloze vette olie doortrokken zijn of op glasplaten, die met zo’n olie bestreken zijn. De aetherische olie lost dan in het vet op. Na enkele dagen worden de bloemen ververst, wat men 10 tot 30 maal herhaalt, waardoor de concentratie van de vluchtige stoffen in het vet groter wordt. De met de bloemengeur verzadigde vette olie wordt uit het katoen geperst en in de vorm van pommade gebruikt. Door extractie met alkohol en vacuumdestillatie kan men de aetherische olie hieruit verkrijgen.

Wordt deze bewerking bij normale temperatuur verricht, dan spreekt men van enfleurage a froid; geschiedt dit bij hogere temperatuur (50-70 gr. C.), dan is dit enfleurage a chaud. Bij deze methode wordt de vluchtige olie niet alleen onveranderd gewonnen, maar de opbrengst is ook groter dan bij destillatie, omdat de bloemen, die slechts zéér weinig vluchtige stoffen bevatten, gedurende de bewerking voortdurend nieuwe vluchtige stoffen vormen.

Ook kan men de aetherische oliën met een vluchtig oplosmiddel (bijv. petroleumaether) extraheren. Verdampt men het oplosmiddel, dan blijven de aetherische oliën achter, die echter nog veel vetten e.d. bevatten. Uit deze essence concrete kan men de olie door extractie met alkohol verkrijgen.

Tenslotte kan men in een aantal gevallen de aetherische olie direct uit de plantendelen uitpersen; zo worden o.a. de citroen-, oranje-, en bergamot-olie verkregen.

De hoge prijs der aetherische oliën maakt, dat ze dikwijls vervalst worden met vette oliën, met alkohol of met aetherische oliën van geringe waarde (bijv. met terpentijn-olie). Men kan de vervalsingen o.a. door bepaling van het specifiek gewicht aantonen (Essence-meter van Violet en Guenst).

Aetherische oliën worden als genotmiddel gebruikt, verder voor medische doeleinden (zwak desinfectiemiddel; diureticum) en in de parfumerie- en zeepindustrie, bij de bereiding van verf en lak, enz.

PROF. DR A. W. H. VAN HERK

Overzicht van de belangrijkste oliën, gerangschikt naar hun voorkomen in bepaalde plantenfamilies.

Pinaceae: Terpentijnolie, Dennennaaldolie en Jeneverbesolie.

Gramineae: Citronella- of grasolie, Lemoengrasolie, Palmarosaolie en Vetiverolie.

Araceae: Kalmoesolie.

Iridaceae: Irisolie.

Zingiberaceae: Kardamomolie, Gemberolie en Galangaolie.

Betulaceae: Berkenschorsolie. Santalaceae: Sandelhoutolie.

Chenopodiaceae: Wormzaadolie.

Magnoliaceae: Steranijsolie, Champaca- of Tjempakaolie.

Anonaceae: Kananga- of Ylang-Ylangolie.

Lauraceae: Ceylonkaneelolie, Kassiaolie, Kamferolie, Linaloëolie (Cayenne) en Sassafrasolie.

Myristicaceae: Muskaatnootolie.

Cruciferae Mosterdolie.

Rosaceae: Rozenolie en Bittere-amandelolie.

Leguminosae: Kassiabloemenolie.

Geraniaceae: geraniumolie.

Rutaceae: Citroenolie, Bergamotolie, Limetolie en Pomeransschillenolie.

Burseraccae: Linaloëolie (Mexicaanse).

Myrtaceae: Bayolie, Kruidnagelolie, Eucalyptusolie, Kajoepoetieholie en Myrtenolie.

Umbelliferae: Ajowanolie, Angelicaolie, Anijsolie, Fenkelolie, Korianderolie en Kummelolie.

Ericaceae: Wintergroenolie.

Oleaceae: Jasmijnolie.

Labiatae: Rosmarijnolie, Lavendelolie, Salviaolie, Majoreinolie, Thymolie, Pepermuntolie, Kruizemuntolie, Basiliekolie en Patschoelieolie.

Composiiae: Absintholie.

Van uitgestorven planten kan hier nog aan toegevoegd worden de Barnsteenolie. Voor nadere gegevens zie men de trefwoorden.

DR A. KLEINHOONTE

Lit. Gildemeister-Hoffmann, Die ätherischen öle (1928); F. Ullmann, Enzyklopädie der technischen Chemie; G. Klein, Handbuch der Pflanzenanalyse (1932).

< >