van vertrekken geschiedt meestal met kachels en haarden, hoewel de centrale verwarming in de laatste 20 jaar steeds meer veld gewonnen heeft. Oorspronkelijk werd deze vooral gebruikt voor de verwarming van grote gebouwen waarin vele vertrekken verwarmd moesten worden.
In dat geval is de centrale verwarming voordeliger, bespaart veel werk dat anders aan het nalopen van vele kachels moet worden besteed, terwijl men het grote voordeel heeft dat in de vertrekken geen stof gemaakt wordt die onafscheidelijk met het uitpoken van kachels en haarden verbonden is. Steeds meer is men dit voordeel ook voor woonhuizen gaan appreciëren. Doch de aanleg is duur, zodat voor kleine woningen en beurzen de kachelverwarming regel blijft.Het verschil tussen kachels en haarden zit daarin dat de kachel los van de schoorsteen in het vertrek staat en met een pijp aan het schoorsteenkanaal is verbonden. Haarden staan met hun afdekplaat direct tegen de schoorsteenmantel, terwijl de open haarden uit een gemetselde bak of een ijzeren korf bestaan, waarin de brandstof (meest houtblokken) opvlamt terwijl de gassen opstijgen en in het rookkanaal van de schoorsteen verdwijnen, dat dan flink wijd genomen moet worden omdat anders de rookgassen gedeeltelijk in het vertrek komen. De verwarming door open haarden geschiedt grotendeels door straling van het vuur terwijl de verbrandingsgassen direct in de schoorsteen ontwijken. Het nuttig effect der brandstof is dan ook niet hoger dan 5-10 pct. Men verbetert dit door gesloten haarden te maken en deze van een groot oppervlak te voorzien met spleten waardoor de kamerlucht kan circuleren, waarbij dus het warmtetransport door convectie een belangrijke rol gaat spelen en het nuttig effect tot 60 pct kan stijgen. Bij kachels, die altijd in de kamer staan en waarvan de afvoerpijp ook nog kamerlucht verwarmt kan het nuttig effect tot boven 70 pct stijgen.
Een tussenvorm is de haardkachel die de vorm van een gesloten haard heeft, doch als een kachel van de schoorsteen af wordt geplaatst. De verbranding der vaste brandstoffen geschiedt op roosters. Verhitting van kleinere ruimten voor speciale doeleinden, als smelten, bakken en andere industriële doeleinden geschiedt in ovens. Voor de verbranding van vloeibare brandstof en verbranding, voor die van gasvormige brandstoffen z gasfabricage.
Voorziet men haarden en kachels van een grote brandstofruimte dan ontstaan de vulhaarden of vulkachels. Hiertoe behoren ook de bushaarden waarbij de bus, waarin de verbranding plaats grijpt, naar buiten draaibaar is. Tot de vulkachels behoren de salamanders en de calorifères. Salamanders zijn ronde, plaatijzeren kachels, van binnen bekleed met een mantel van vuurvaste steen die als warmte-accumulator werkt en daardoor gelijkmatiger en langduriger warmte afgeeft dan de plaatijzeren romp alleen. Pot- of kolomkachels hebben een gietijzeren pot waarin zich het vuur bevindt. Ten einde het nuttig effect op te voeren zijn oplossingen bedacht die het oppervlak dat met de lucht in aanraking komt vergroten.
Gas- en electrische haarden verwarmen hoofdzakelijk door straling van gloeiend asbest of steen, dat door de gasvlam of de gloeidraad roodgloeiend wordt gemaakt. De petroleumkachels hebben met de electrische verwarmingsapparaten het voordeel gemeen dat ze geen afvoer nodig hebben en daardoor overal in de kamer geplaatst kunnen worden. De verbrandingsgassen der petroleumkachels bestaan hoofdzakelijk uit koolzuur en waterdamp en zijn dus onschadelijk mits een grote kachel niet te lang in een kleine kamer brandt waardoor het koolzuurgehalte te hoog zou oplopen. Tijdig ventileren is hier gewenst. Ten slotte zijn in de laatste jaren losse radiatoren gemaakt die met een kleine gasvlam of een electrisch verwarmingselement, zelfs met petroleum, verwarmd kunnen worden. Deze verwarmingstoestellen zijn ontstaan uit de centrale verwarming.
De radiator met zijn grote oppervlak kan veel warmte afgeven bij betrekkelijk lage temperatuur, zodat slechts een zeer kleine verwarmingsbron gebruikt behoeft te worden. De gasradiator moet natuurlijk een afvoer naar de schoorsteen hebben.
Centrale verwarming
is het verwarmen van vertrekken in gebouwen, zodanig dat niet elk vertrek zijn eigen kachel heeft, doch dat de warmte voor het gehele gebouw in een enkele stookplaats wordt geproduceerd en van daaruit over de vertrekken wordt verdeeld. De centrale verwarming is reeds zeer oud; de Romeinen verwarmden reeds hun gebouwen door de verbrandingsgassen van een vuurhaard door kanalen onder de vloer te leiden. De verwarming van een gebouw vanuit een centrale stookplaats wordt dus centrale verwarming genoemd; soms wordt zelfs een heel complex huizen of een stadswijk vanuit een centrale stookplaats verwarmd. In dat geval spreekt men van afstandsverwarming en al naar de grootte van het complex van blokverwarming, wijkverwarming of stadsverwarming. De voordelen van centrale verwarming bestaan vnl. daarin dat stof en vuil die onafscheidelijk aan het stoken met vaste brandstoffen zijn verbonden tot de stookruimte beperkt blijven en niet in de woonvertrekken of werkplaatsen doordringen. Wanneer alle vertrekken van een huis bewoond en dus verwarmd moeten worden is centrale verwarming in de meeste gevallen ook voordeliger en gemakkelijker.
De verdeling der warmte over de verschillende ruimten geschiedt in de regel met stoom of met water, soms met verwarmde lucht. Stoom wordt gebruikt in bedrijven die daarvoor afgewerkte stoom kunnen gebruiken en voor die gevallen, waarin de vertrekken niet continu worden verwarmd, waardoor een waterverwarming bij vorst kans op stukvriezen heeft. In de woonhuizen is de stoom verdrongen door water omdat stoom steeds een temperatuur van minstens 100 gr. C. bezit, terwijl de watertemperatuur lager is en bovendien alle hoogten onder de 100 gr. C. kan hebben. Men heeft zo meer mogelijkheden om de temperatuur te regelen, terwijl alle radiatoren in werking blijven, de gelijkmatigheid der warmteverdeling dus niet aangetast wordt en bovendien een lage temperatuurverwarming prettiger aandoet dan een hoge.
Bij een stoomverwarming heeft men met het minderen van de stoomtoevoer aan de radiatoren niet zo heel veel effect en gaat men er spoedig toe over om het minderen van de verwarming te zoeken in het afsluiten van enige radiatoren. Een goede regeling van de stoomtoevoer aan diverse radiatoren dient trouwens met zorg te geschieden wil de installatie economisch werken. Zowel bij gebruik van stoom als van water geschiedt de verdeling der warmte vanuit de stookplaats door deze stoffen door buizen naar de vertrekken te geleiden en ze daar hun warmte te doen afgeven in radiatoren (Stralers). De warmte-overdracht geschiedt bij radiatoren hoofdzakelijk door convectie, d.i. door luchtstroming langs de radiator, weinig door straling en geleiding; de naam is dus eigenlijk slecht gekozen.
Waterverwarming heeft op de hoogste plaats in het gebouw meestal een expansievat waar het verwarmde water uit de ketel heenstroomt en van waaruit het over de radiatoren wordt verdeeld. De gecondenseerde stoom of het afgekoelde water moet door hellend liggende pijpen naar de ketel teruggevoerd kunnen worden. De stoom wordt in lagedruk-stoomketels ontwikkeld en heeft slechts een druk van 0,04 à 0, 15 kg/ cm3. Bij grote installaties zijn dat gewone stoomketels, welke met steenkolen worden gestookt; middelmatig grote en kleinere installaties werken met zgn. ledenketels welke meest met cokes worden gestookt of ook wel met kleine anthraciet (nootjes), als de ketel daarvoor geschikt is.
Bij een waterverwarming geschiedt de verwarming in een ketel waarin het water zich om de vuurhaard en de rookkanalen beweegt. Het warme water stijgt door zijn geringer soortelijk gewicht in de installatie op, terwijl het daar afgekoelde water naar de ketel terugvloeit. In een warmwaterinstallatie wordt de waterbeweging dus door het verschil in s.g. tussen koud en warm water teweeggebracht. Hoe kouder het wordt, des te hoger moet men het water verwarmen en des te groter wordt het verschil in s.g. zodat het water sneller gaat circuleren en dus ook sneller de warmte in de vertrekken brengt. In zeer grote gebouwen is het vaak nodig dat de circulatie door een pomp wordt ondersteund. Bij het stoken met vaste brandstof kan, mits het vuur goed wordt onderhouden, de luchttoevoer automatisch zo geregeld worden dat de watertemperatuur op een gewenste hoogte constant blijft.
Indien men met olie of gas stookt kan de verwarming geheel geautomatiseerd worden, door in het daartoe aangewezen vertrek een regelbare thermostaat aan te brengen die men op de gewenste temperatuur instelt. Het stoken met olie of gas is zeer zindelijk, doch in het algemeen duurder dan met kolen; vooral gasverwarming is zeer kostbaar, doch het allergemakkelijkst, daar men ook geen voorraad behoeft op te slaan.
Plafond- en vloerverwarming (panel-heating) geeft een zeer behaaglijke verwarming, die hoofdzakelijk op straling berust. Daartoe worden in plafonds en vloeren, soms in wanden, buizen ingelaten, waardoor het warme water stroomt.
Stoom- en waterverwarming wordt voor hoge gebouwen soms gecombineerd, daar voor deze de waterdruk hoog wordt en bovendien de buizen zeer wijd worden. De centrale waterverwarming wordt dan in enige delen gesplitst.
Luchtverwarming. De verwarmde lucht wordt door buizen naar de vertrekken gevoerd. De vertrekken zijn door openingen met een schoorsteen verbonden. Bij dit systeem van natuurlijke trek heeft tevens ventilatie plaats. Een bezwaar is, dat bij bepaalde windrichtingen, afhankelijk van de toestand ter plaatse, in plaats van trek druk op de schoorsteen staat. Beter is dus, de lucht af te zuigen met ventilatoren.
Soms wordt de afgezogen lucht weer opnieuw verwarmd met circulatie. Dit geeft een besparing op het brandstofverbruik, daar dan niet de koude buitenlucht tot kamertemperatuur behoeft te worden verwarmd, doch slechts de afkoeling moet worden aangevuld. Er is dan echter geen ventilatie, waarin op andere wijze moet worden voorzien. De lucht kan direct of indirect worden verwarmd. Bij de indirecte methode wordt bijv. eerst water verwarmd, dat in een radiator zijn warmte weer aan de lucht afstaat. Luchtverwarming wordt soms gecombineerd met luchtdroging, luchtbevochtiging en stofverwijdering; men spreekt dan van klimaatregeling (airconditioning). Deze wordt ook wel te zamen met luchtkoeling toegepast.