de hoogste berg (2250 m) van het eiland Ceylon, gelegen op een hoogvlakte in het binnenland, op 6° 51' N.Br. Volgens de Mohammedaanse sage heeft Adam hier, 1000 jaar lang op één been staande, zijn verdrijving uit het Paradijs beweend.
Nog merkwaardiger is die plek voor Boeddhisten, daar volgens de overlevering, Boeddha, uit de hemel komende, hier op de aardbodem gestapt zou zijn, om zich verder naar Makoena in Siam te begeven. Men wijst er nog altijd zijn voetspoor, dat 1,45 m lang en 0,5 m breed is. Het wordt door een rijk met edelstenen bezette gouden rand ingesloten. Een pelgrimstocht naar deze heilige berg is voor den vromen aanhanger van Boeddha iets dergelijks, als een bedevaart van den Christen naar Jeruzalem en van den Muzelman naar Mekka. De kruin van de berg is plat, 21 m lang en 10 m breed, zodat er ruimte bestaat voor duizend mensen. Zij is omringd door een muur ter hoogte van 1 m met drie ingangen. In het midden bevindt zich een rotsblok, dat de heilige voetstap draagt. Daarboven verheft zich een kleine tempel, die met kunstig snijwerk versierd en met koperen ketens aan de rots vastgehecht is. Terzijde, aan de voet van het rotsblok, staat de kluis van een priester van Boeddha, en daarnaast een altaar, waarop de bedevaartgangers hun gaven offeren.
