Islamietisch geleerde en geschiedschrijver van Perzische afkomst maar die Arabisch schreef (Amoel, Tabaristan, herfst 839 - Bagdad 16 Febr. 923), bezocht op een lange reis alle middelpunten van het geestelijk leven der Moslims tussen Oost-Perzië en Egypte en bestudeerde er grondig de wetenschap van de Islam. Later was hij als gevierd leraar en schrijver te Bagdad werkzaam.
Van zijn talrijke geschriften zijn nog over zijn uitgebreide Koran-commentaar, getiteld Tafsir (gedrukt in 30 dln, Cairo 1896), waarin al het traditionele materiaal verzameld is, en zijn grote wereldgeschiedenis, de eerste in de Arabische taal, Ta'rtch al-Roesoel wa’l Moelóek (Geschiedenis der profeten en kortingen), waarvan een Europese editie te Leiden verscheen, bewerkt door M. J. de Goeje en een aantal andere geleerden (13 dln, Leiden 1879-1901). Voor de Islamietische periode is dit werk als een kroniek ingedeeld, het breekt af in 915 (gedeelt. vert. d. Noeldeke, Gesch. d. Perser u. Araber z- Z- d. Sasaniden (Leiden 1879). Ook in de Islamietische rechtswetenschap heeft Tábari gewerkt; hij heeft zelfs een eigen rechtsschool gesticht, de naar hem genoemde Djaririya, die later weer verdwenen is. Een van zijn juridische werken is het Kitdb ichtildf al-Foeqahd (Boek van de geschillen der Wetgeleerden). De hiervan bekende gedeelten zijn uitgegeven door Kern (Cairo 1902) en Schacht (Leiden 1933).