Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Aaltjes

betekenis & definitie

zijn zeer kleine wormpjes, die behoren tot de familiegroep der Anguilluloidea van de klasse der rondwormen (Nematodes). Zij leven in zoetwater, in de bodem, in rottende en gistende organische stoffen of wel als parasieten in planten.

Zo vindt men het azijnaaltje (Anguillula acetï) in oude azijn of zuur geworden stijfsel. In azijn kan het 12 pct azijnzuur verdragen, maar een rijke vermeerdering heeft slechts plaats in zwak zure azijn (minder dan 6 pct). Het belangrijkst zijn de aaltjes, die in planten parasiteren, waarvan sommige ernstige ziekte en schade aan belangrijke cultuurgewassen veroorzaken. Zo is het stengelaaltje (Tylenchus devastatrix), ook rogge-, uien- en hyacintenaaltje genoemd, de oorzaak van vele plantenziekten, vooral van rogge, uien, hyacinten, boekweit en klaver. Het tarweaaltje (Anguina tritici = Anguillula scadens) verandert jonge tarwekorrels in ronde zwarte gallen, die gevuld zijn met de zeer kleine larven dezer soort, die in de droge korrel jarenlang (zelfs 27 jaar) in onbeweeglijke toestand anabiotisch (z leven) kunnen blijven leven. Wanneer de tarwekorrel uitgezaaid wordt, ontwaken de larven door bevochtiging uit hun anabiose, komen in de bodem en dringen in de kiemende planten van de wintertarwe in, waarin ze overwinteren. In het volgend voorjaar groeit de top van de stengel, waarin de larven zitten, omhoog. De larven worden geslachtsrijpe dieren, als de aren rijp worden. De bevruchte wijfjes leggen eieren, waaruit larven komen, die in de korrel blijven, welke door hun aanwezigheid ziek wordt. Het bietenaaltje (Heterodera schachti) leeft in de wortels van allerlei planten, vooral van haver en bieten, en veroorzaakt o.a. de „bietenmoeheid” van de bodem. Het wortelaaltje (Heterodera radicicola) vormt gallen aan de wortels van verschillende planten.Van sommige soorten van aaltjes, o.a. van Tylenchus devastatrix, zijn biologische rassen bekend.

Lit.: I. N. Filipjev & J. H. Schuurmans Stekhoven, A manual of agricultural helminthology, Leiden 1941.

< >