Apulië (Apulia, in het Italiaansch Puglia) is een gewest van het koningrijk Napels en strekt zich uit van de rivier Fortore (Frento) tot aan Capo di Leuca. Voorheen was het eene van de vier groote provinciën des rijks; thans echter is het gesplitst in drie kleinere, namelijk in Capitanata, Terra di Bari en Terra d’Otranto, die zamen 384 □ geogr. mijlen en 1 ⅓ millioen inwoners tellen. Het gewest heeft grootendeels een vlakken bodem. Ten westen verheft zich de Molise, langs de zuidelijke grens loopt de hoofdketen der Apennijnen, en van hier snijdt eene lage bergenreeks — de Apulische Apennijnen — het geheele land doormidden en eindigt in het oosten in Capo di Leuca (Promontorium Salentinum of Japygium).
Aan de noordelijke grenzen verrijst eene alleenstaande groep bergen, namelijk de boschrijke Gargano (Mons Garganus), die den Monte Calvo (1600 Ned. el) draagt, welke van ketelvormige meren en uitgedoofde kraters is voorzien. Aan het noordwestelijk gedeelte geeft men den naam van Apulische vlakte (Tavogliére di Puglia). Deze ligt tusschen de Adriatische zee en de stad Lucera, beslaat bijna de geheele provincie Capitanata en gelijkt veel op eene steppe, waar niet veel anders gevonden wordt dan eenig gras voor paarden en schapen. Het overig gedeelte aan de beide zijden van het gebergte is een smal kustland met veel bar zand, zooals bij Barletta in Bari en aan de Golf van Tarente. Behalve de rivieren Fortore (Frento), Ofanto (Aufidus), Bradano (Bradanus), welke niet bevaarbaar zijn, bezit deze streek een groot aantal meren, zooals die van Lezina en Varano in Capitanata en de twee zoute meren bij Tarente, van welke één des zomers uitdroogt en zuiver wit zout achterlaat, alsmede de groote zoutlagunen in Bari.
De voornaamste voortbrengselen van Apulië zijn: salpeter, zout, koren, wijn, olijfolie, katoen, tabak, watermeloenen, zuidelijke vruchten, uitmuntend ooft, wol, paarden, rundvee, honig, visch en hout. De vruchtbaarste provincie is Otranto, de armoedigste Capitanata. Tot de ongunstige verschijnselen behooren er aardbevingen, gebrek aan water, des zomers de sirocco, en groote dorheid, vooral langs de kust. Het klimaat is er echter zeer aangenaam en tevens gezond. De inwoners der bergstreek zijn er veel ijveriger en ordelijker dan in andere Napelsche gewesten. De voornaamste bezigheid der ingezetenen is landbouw, veeteelt en vischvangst; ook zijn er katoenspinnerijen en kantfabrieken. De drukste markten vindt men er te Foggia, Manfredonia, Bari, Barletta, Monopoli, Leece en Tarente. Tot Apulië behoort de groep der Tremiti-eilanden (Insulae Diomedeae), welke bestaat uit S. Domenico, S. Niccola, Caprara en Pianosa, alle vier in de Adriatische zee tegenover kaap Gargano gelegen.
De oudste bekende inwoners van Apulië droegen den naam van Ausoniërs. Hunne plaats werd weldra ingenomen door Illyrische volkplanters, die onder aanvoering van Japyx, Daunus en Peucetius op verschillende tijden derwaarts trokken. Naar hen werd het land Japygia genoemd en verdeeld in Daunia, van de Frento (Fortore) tot aan de Aufidus (Ofanto), Peucetia, van de Aufidus tot aan Tarente en Brundusium, en het schiereiland Messapia. De beide laatste gedeelten vormden het eigenlijke Japygia. Bij die lllyriërs voegden zich later kolonisten uit Creta en Griekenland; onder deze laatste bevond zich Diomedes (zie onder dien naam) van Argos, die er volgens de sage eene belangrijke rol heeft vervuld. Eerst in het jaar 326 vóór Chr. gedurende den oorlog met de Samnieten leerden de Romeinen de volkeren van Apulië kennen en sloten aanvankelijk met hen een verbond van vrede en vriendschap. Maar toon de Apuliërs, op aansporing van Tarente, zich bij de Samnieten voegden, werden zij tegelijk met deze door de Romeinen aangevallen. In het jaar 297 leden zij bij Maleventum eene geweldige nederlaag, zoodat zij zich aan de Romeinen moesten onderwerpen, die hen met hardheid behandelden en zelfs volkplantingen zonden naar hunne ontruimde steden. Zoowel dit onheil als de tweede Punische oorlog, waarin Apulië de zijde koos van Hannibal, was oorzaak van de verwildering dier bloeijende landstreek en van het verval der steden. Slechts enkele van deze, bijvoorbeeld Brundusium, schitterden later met hare voormalige grootheid. De Romeinen gaven nu den naam van Apulië aan het land, dat zich tot aan Tarente en Brundusium, of welligt niet verder dan tot aan de Aufidus uitstrekte. Het oostelijk gewest (Terra d’ Otranto) noemden zij Calabrië. Ten tijde der Romeinsche keizers bevatte Apulië enkel het oude Daunia en Peucetia. Na den ondergang van het West-Romeinsche rijk moest Apulië deelen in het lot van Italië. Na den val van het Oost-Gothische rijk kwam het onder de heerschappij der Oost-Romeinsche keizers. Na den inval der Longobarden in Italië behoorde het noordelijk gedeelte van Apulië tot het Longobardische hertogdom Benevento, terwijl het zuidelijk gedeelte voor het Oost-Romeinsche rijk bewaard bleef. De grenzen van het gebied der Longobarden en der Grieken werden gedurig gewijzigd.
Een nieuw tijdperk in de geschiedenis van Apulië neemt een aanvang met den inval der Noormannen in Beneden-Italië. Een rijke inwoner van Apulië, Melo genaamd, die reeds in 981 een opstand tegen de Grieksche heerschappij had veroorzaakt, overreedde eenige aanzienlijke Noormannen, die ter bedevaart togen naar de kapel van den aartsengel Michaël bij den berg Gargano, om hem bijstand te verleenen tegen de Grieken. De Noormannen, zeeroovers van bedrijf, stapten er in 1017 met hunne krijgsknechten aan land en ondersteunden aanvankelijk de opstandelingen; maar toen Melo bij Cannae het onderspit gedolven had (1019), bleven zij met eene andere bende, die door Gottfried Drengot derwaarts was gebragt en zich met de hunne vereenigd had, zelfstandig den oorlog voortzetten. Melo had de vlugt genomen naar Duitschland en was er benoemd tot hertog van Apulië. Op aandringen van dezen en van paus Benedictus VIII, besloot keizer Hendrik II, om de zaken van Apulië in orde te brengen, en hij toog in den herfst van 1021 naar Italië. De Noormannen traden bij hem in dienst en hielpen hem, om de zegepraal op de Grieken en op Pandulf van Capua, die zich met hen verbonden had, te verwerven. De neven van Melo verkregen na den dood van dezen eene uitgebreide landstreek in leen, en 15 ridders uit de Noormannen moesten hem bescherming verleenen. Het aantal der Noordsche gelukzoekers vermeerderde van jaar tot jaar, en door hen ontstond eene aanmerkelijke verandering in den staatkundigen toestand van Apulië.
Weldra namelijk verschenen zij er als veroveraars en matigden zich de heerschappij aan over het land. Door de komst der zonen van den Noordschen baron Tancred van Hauteville, onder welke vooral Willem met den ijzeren arm, Richard, Robert Guiscard en Roger verdienen genoemd te worden, erlangden zij dappere aanvoerders, en onder keizer Hendrik III werden zij bevestigd in het bezit van al de landen, die zij aan de Grieken hadden ontrukt, — alzoo in het bezit van het grootste gedeelte van Apulië. Willem met den ijzeren arm werd zelfs in 1043 tot graaf van Apulië verheven onder de opperheerschappij van den Romeinschen keizer. Later gebruikten de Pausen de Noormannen als een schild tegen de Keizers van Duitschland. Nicolaus II beleende in 1059 Robert Guiscard, die toenmaals Apulië overwonnen had, als pauselijk vasal met de hertogdommen Apulië en Calabrië, alsmede met geheel Sicilië — welk eiland hij echter vooraf aan de Saracénen ontrukken moest. Richard, een broeder van Robert, verkreeg het vorstendom Capua. De Noormannen breidden onder aanvoering van Robert Guiscard, die met veel beleid en moed de Grieken en Saracénen beoorloogde, hunne veroveringen zoo sterk uit, dat het hertogdom weldra geheel Beneden-Italië omvatte. Zijn jongere broeder Roger werd graaf van Calabrië. Tot bevestiging zijner heerschappij in den nieuwen Staat vernietigde Robert de voorregten en de onafhankelijkheid van den Apulischen adel, beteugelde vele zamenzweringen, door de ontevredenheid der aanzienlijken ontstaan, en handhaafde zich in het bezit van den troon tegen de zonen van zijn broeder Humfred, die hun regt als erfgenamen op Apulië wilden laten gelden en hem als een overweldiger poogden te verjagen.
Terwijl Roger zich op Sicilië vestigde, vermeerderde Robert zijn gezag op het vasteland, veroverde in 1070 Bari, maakte door de verovering van Amalfi (1076) en van Salemo (1077) een einde aan de heerschappij der Grieken in Italië en werd door den Paus beleend met het hertogdom Benevento. Op hem volgde in 1085 zijn zoon Roger, die in 1089 den Paus als zijn opperleenheer erkende. Onderscheidene steden in Apulië en Calabrië zochten zich aan zijne heerschappij te onttrekken , en slechts gedeeltelijk gelukte het hem, die plaatsen weder onder het juk te brengen. Na zijn dood werd hij opgevolgd door zijn zoon Willem II, die deel nam aan de twisten tusschen Hendrik V en den Paus, en de zijde van dezen laatste koos uit vrees voor de heerschappij der Duitschers in Italië. Toen hij in 1127 overleed zonder nakomelingen achter te laten, nam Roger II van Sicilië Apulië en Calabrië in bezit, dwong de wederspannige baronnen en steden om zich te onderwerpen en noodzaakte zelfs paus Honorius II, die voornemens was, de landen van Willem te veroveren, om hem de hertogdommen Apulië en Calabrië in leen te geven (1128). Op deze wijze werden Apulië en Calabrië met Sicilië vereenigd en door Boger tot een koningrijk verheven. De verdere geschiedenis van Apulië gaat op in die van Sicilië, en na de vereeniging van Sicilië met Napels in de geschiedenis van laatstgenoemd land.