Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Napels

betekenis & definitie

Napels, te voren een zelfstandig koningrijk (zie Siciliën), is thans eene Italiaansche provincie en tevens eene der schoonste gewesten van Europa. Zij omvat het zuidelijk gedeelte der Campania Felix, rondom de Golf van Napels aan de Middellandsche Zee gelegen, en heeft met de aldaar zich verheffende eilanden Capri, Ischia, Procida en Nisita eene oppervlakte van 19,35 geogr. mijl met eene over 4 arrondissementen verdeelde bevolking van 907752 zielen (1871). Een derde gedeelte des lands is bergachtig en torscht den Vesuvius en den Monte di Somma, en het geheel wordt besproeid door onderscheidene rivieren en meren. De grond is er in het algemeen zeer vruchtbaar en bijzonder geschikt voor tuin- en wijnbouw.

Ook wordt bij Castellamare katoen geteeld, en de meekrapbouw benevens de zijdeteelt is er van groot belang. Tot de takken van nijverheid behooren er de katoenspinnerij en weverij, het vervaardigen van stoffen van hennep en vlas, van zijde en wol, het bereiden van macaroni en drop, de koraalvisscherij, de looijerij en de papiermakerij. De handel bepaalt er zich vooral tot de stad Napels en Castellamare.

De evenzoo genoemde hoofdstad dier provincie, de voormalige hoofd- en residentiestad van het koningrijk der Beide Siciliën, ligt aan de Golf van Napels, gedeeltelijk aan den voet en gedeeltelijk aan de helling eener zacht glooijende heuvelreeks. Kaap Miseno, Procida en Ischia vormen aan de eene zijde, en de Landtong van Sorrento, in Kaap Campanella uitloopend, en het eiland Capri aan de andere de natuurlijke wallen, die de prachtige Golf tegen de woede der opene zee beveiligen. De stad strekt ten westen zich uit naar de heuvels Posilippo en Vomero, ten noorden naar Capo di Monte en Capo di Chino en verrijst in hare lengte langs de kust. Zij is door geen muur omgeven, zoodat zij zich vereenigt met de honderde villa’s, welke in haren omtrek zich tnsschen wijngaardranken en pijnboomen verschuilen, alsmede met de omliggende plaatsen. Zoo beslaat zij met de steden Portici, Resina, Torre del Greco, Torre del Annunziata en een aantal dorpen aan den voet van den Vesuvius een uitgebreid kustgewest. De ligging van de stad, de weelderige, zuidelijke plantengroei, de blaauwe Golf en de naburige Vesuvius vereenigen zich te Napels tot een allerbekoorlijkst geheel, zoodat de Italianen tot spreekwoord hebben: „Veder Napoli e poi morire (Napels zien en dan sterven)”.

De gemiddelde jaarlijksche warmtegraad is 16,5° C. De gemiddelde graden der vier jaargetijden loopen niet veel uiteen, zoodat men het klimaat uitmuntend zou noemen, indien het onderscheid van temperatuur des ochtends en des avonds niet zeer groot was. Dat verschil ontstaat door de noordwestelijke winden, die met hun koelen adem ongehinderd tot in de stad kunnen doordringen. Men heeft er alleen het riviertje Sebeto in het oostelijk gedeelte der stad, en men verkrijgt er drinkwater uit 5 bronnen en 2 waterleidingen, die echter onvoldoende zijn voor de behoefte. Op het stadsgebied heeft men voorts onderscheidene minerale bronnen, waaronder zich de zwavelbron van Santa Lucia bevindt. De stad wordt door een bergrug, op wiens hoogste gedeelte het fort St. Elmo ligt, terwijl hij eindigt in het rotseiland van het kasteel del Uovo, in 2 groote deelen gescheiden, die ook uit een maatschappelijk oogpunt aanmerkelijk verschillen. Ten oosten ligt het oudste en grootste gedeelte, met de haven en de baai, naar de zijde van den Vesuvius, en ten westen vindt men het nieuwe, veel schoonere gedeelte, met prachtige wandeldreven langs de kust, naar de zijde van de kleinere baai van Mergellina. Napels telt 12 wijken, en bijna 422000 zielen (1871), wier aantal tot 450000 klimt, wanneer men er de 17 gehuchten van het stadsgebied bijvoegt. Het inwendige van de stad is ver van fraai, — het middengedeelte bestaat uit naauwe, donkere, regtlijnige, goed geplaveide, maar onzindelijke straten. Zelfs de bouworde, met uitzondering van die van eenige oude paleizen, heeft weinig merkwaardigs en de huizen zijn er onregelmatig over de heuvels verstrooid. Zij zijn veelal 5 tot 6 verdiepingen hoog, van vulcanisch tuf opgetrokken en wit bepleisterd, terwijl de platte daken er veelal dienen tot bevallige tuinen met citroen- en oranjeboomen, oleanders en myrten. De ramen komen er uit op overdekte balcons, waar de aanzienlijken de koelte van den avond genieten. Het is er zeer druk; tot in de afgelegenste wijken heerscht er een druk verkeer, een bont gewoel. De langste en drukste straat is de Strada di Roma (te voren de Toledostraat); zij is 2250 Ned. el lang en de hartader van Napels, en doorsnijdt de stad over hare geheele lengte, terwijl zij met de breede straten Cavour, Carbonara en Puori di Porta Nolana het oude Napels omvat, noordwaarts uitloopt in de Strada Nuova di Capo di Monte, die zich op de Ponte della Sanita trotsch verheft boven de lager gelegene huizen, en een groot aantal aanzienlijke gebouwen telt. Hier heeft men allerlei winkels en kramen, koffijhuizen en gaarkeukens, eene onophoudelijke beweging van velerlei rijtuigen en eene onbeschrijfelijke drukte van eene bont gekleede, luidruchtige volksmenigte. Hetzelfde kan men zeggen van de straten dei Tribunali, del Duomo, della Santa Trinita enz. De prachtigste straat is de Riviera di Chiaja (Kadestraat) met eene eindelooze reeks van paleizen aan zee, de geliefkoosde wandelplaats der Napolitanen, waar de bemiddelde stadbewoners, in sierlijke rijtuigen gezeten, de oogen laten weiden over de zee. Tusschen deze straat en de Golf ligt de openbare lusthof van Napels, het park der Villa Nationale (te voren Villa Reale). De heester- en bloemenperken, eene laan van acacia’s, naast welke een bosch van altijdgroene eiken zich uitstrekt, standbeelden en groepen van wit marmer, uitstekende avondconcerten en het prachtig gezigt op de stad, de kust en de Golf bezorgen er den wandelaar een onschatbaar genot. Het fraaiste punt is er het in zee uitspringende Belvedère. Daarentegen is de kust in de oostelijk gelegene oude stad de verzamelplaats der zeelieden (marinari), meestal eigenaardige figuren met een gebruind gelaat en schilderachtig gekleed. Tot de fraaiste straten behoort eindelijk nog de Corso Vittorio Emmanuele, eene nieuwe straat, welke langs de heuvels loopt, die van St. Elmo naar de zijde der stad af dalen. Het reeds vermelde fort St. Elmo, de sterke, in de rots uitgehouwene citadél van Napels, heeft vooral in deze eeuw als kerker voor staatkundig veroordeelden eene treurige vermaardheid verkregen. Het is een zeshoek met eene langste middellijn van 192 Nederlandsche el, doch als vesting van weinig belang. Prachtig is er daarentegen het gezigt, wanneer men zich op de borstwering bevindt. Napels heeft daarenboven nog 4 forten, die desgelijks tot versterking der stad niet veel beteekenen, namelijk het Castello Nuovo nabij de zee, in 1277 gesticht door Karel I, te voren een koninklijk paleis en thans eene kazerne, met den fraaijen, door Majana gebouwden triumfboog van koning Alfonsus I van Aragon, met merkwaardige reliëfs, van binnen met eene kerk, met wapenzalen en met een arsenaal voor artillerie en marine, — het reeds vermelde Castello del Uovo, op een eiland in zee en door een steenen dam en eene ophaalbrug met den wal verbonden, thans eene kazerne en eene militaire gevangenis, — het Castello Capuano, naar men wil reeds in de 12de eeuw gebouwd, door den onderkoning Petrus van Toledo in een geregtshof herschapen, — en het Castello del Carmine, in 1647 na het volksoproer aan de zuidzijde van de haven gebouwd. De aanzienlijkste pleinen zijn er de Piazza del Plebiscito (te voren della regia) met het koninklijk paleis en 2 andere koninklijke gebouwen, de kerk San Francesco di Paola, waar zich de ruiterstandbeelden kan Karel III (van Canova) en van Ferdinand I (van Cali) verheffen, alsmede een standbeeld der „Italia”, — de Piazza del Municipio (te voren Largo del Castello) met de 3 schouwburgen Pilarmonico, San Carlino en Fenice, het Stadhuis en de Beurs, — en de Largo del Mercato of het Marktplein, waar de teregtstelling plaats had van Coenradijn van Zwaben en Frederik van Baden (1268), waar in 1647 de opstand van Masaniello een aanvang nam en een einde vond, en waar in 1821 na de afschaffing der constitutie duizenden werden onthoofd. Voorts vermelden wij: de Piazza dei Martiri met aan omwentelingen gewijde gedenkteekens en de Largo del Vasto, beide in de wijk Chiaja, en de laatste alzoo genoemd naar den markies del Vasto, — de Piazza montoliveto met eene marmeren fontein en een bronzen standbeeld van Karel II, — de Largo di Mercatello, aan het uiteinde van de Toledostraat, met het standbeeld van Dante en het koninklijk gymnasium, — de Largo San Domenico, door trotsche paleizen omzoomd, — en de Piazza Cavour met sierlijke parken, 2 kleine schouwburgen en het nationaal muséum.

Tot de merkwaardigste gebouwen behooren er het koninklijk paleis op de Piazza del Plebiscito, in 1600 door Fontana gesticht met 2 rijen zuilen boven elkander, die een ruim binnenplein omgeven, met een fraaijen trap, rijk versierde salons en eene verzameling van schilderijen en wapens. Aan dit paleis grenzen de kazerne der mariniers en het arsenaal met eene geschutgieterij. Niet ver vandaar ligt de Darsena, eene kleine, slechts voor het tuighuis bestemde haven. Een groot gebouw is voorts het stadhuis, te voren ingenomen door de ministeriële departementen, hetwelk eene oppervlakte beslaat van 50000 Ned. el, terwijl in het voorportaal zich de standbeelden verheffen van Roger I en Frederik II. Merkwaardig zijn wijders het Palazzo Gravina, thans post- en telegraafkantoor, — het Palazzo Maddaloni, thans de nationale bank, — het fraaije paleis van prins Angri di Casa Doria, — en het Teatro di San Carlo, vanouds als de grootste schouwburg vermaard, daar het in zes rijen 192 loges telt. In het noordoostelijk gedeelte der stad ligt de Reale Albergo dei Poveri, een groot en prachtig, nog niet voltooid armenhuis, en in het noordelijk gedeelte, eigenlijk reeds buiten de stad, het Palazzo Reale di Capodimonte.

Van de 320 kerken en kapéllen, waaronder zich ook eene Protestantsche bevindt, noemen wijlden Dom, aan den Heiligen Januarius gewijd, door Karel II in 1299 gesticht en na de aardbeving van 1456 en later meermalen hersteld, met een indrukwekkend portaal, 3 schepen, talrijke praalgraven, een bisschopsstoel van 1342, een ouden doopvont van Egyptisch basalt op een voetstuk van porfier, kostbare schilderijen en rijk versierde kapéllen, zooals de Cappello del Tesoro, een prachtigen koepel met 42 Corintische zuilen van gekleurd marmer, zilveren borstbeelden van onderscheidene Heiligen, kostbare marmeren wanden, fraaije schilderijen , het in zilver en goud gevatte hoofd van den beschermheilige der stad (Januarius of San Gennaro) en een zilveren tabernakel met het wonderdadig bloed van dien Heilige. Tegenover het portaal van den Dom verheft zich de kerk van San Filippo Neri, een der schitterendste, doch niet een der smaakvolste bedehuizen van Napels. Niet ver vandaar heeft men de kerk van San Paolo Maggiore op de plaats van een Romeinschen tempel met 2 zuilen van dezen, welke in het antieke voorportaal zijn bewaard gebleven, en met den torso van Castor en Pollux, — daartegenover de kerk van San Lorenzo in Italiaanschen stijl. In de meer zuidelijke straten der binnenstad verheffen zich de kerken: Sant’ Angelo a Nilo met het praalgraf van haren stichter, cardinaal Rinaldo Brancaccio— San Domenico Maggiore in spitsboogstijl, — Santa Chiara (van 1310) met sierlijke reliéfs uit de 14de eeuw, —, Montoliveto met prachtige beeldhouwwerken en praalgraven, — San Giovanni Pappacada in overladen spitsboogstijl, — San Severino met een voormalig klooster der Benedictijnen, waar zich sedert 1818 het Rijksarchief bevindt, met fresco’s in den kruisgang en eene kapel met de praalgraven van de 3 gebroeders Sanseverini, — het fraaije kerkje Santa Maria l’Incoronata, met beroemde fresco’s uit de school van Giotto, — San Giovanni degli Spagnuoli, met 14 kapellen, door den onderkoning Petrus van Toledo gesticht (1540), — en de reeds vermelde, in 1816 gebouwde kerk San Francesco di Paola, eene navolging van het Romeinsche Pantheon. Buiten de oude stad liggen nog de kerken: San Giovanni a Carbonara, in 1348 gesticht, met de praalgraven van koning Wladislaus, van Giovanni Caracciolo, van Ferdinando Sansseverino enz., — Santa Maria del Carmine, nabij de haven, met de praalgraven van Coenradijn van Zwaben en Frederik van Baden, — San Gennaro dei Poveri, met een armenhuis en catacomben, — en eindelijk de kerk San Martino, met een evenzoo genoemd klooster, thans een muséum. Verwonderlijk schoon is voorts de begraafplaats Campo Santo Nuovo, in wier nabijheid zich het Protestantsche kerkhof bevindt.

Napels is de zetel van verschillende burgerlijke, militaire en geestelijke autoriteiten, van een prefect, van een aartsbisschop, van onderscheidene geregtshoven, van eene post- en telegraafdirectie, van een militair kommandement enz. De inrigtingen van onderwijs, welke er onder de Bourbons in een allerellendigsten toestand verkeerden, zijn onder de Italiaansche regéring aanmerkelijk verbeterd. Talrijke nieuwe scholen van lager onderwijs zijn er in den jongsten tijd verrezen, alsmede inrigtingen voor meer uitgebreid lager onderwijs, terwijl men het opzigt op de scholen ontnomen heeft aan de geestelijkheid. De universiteit, in 1224 gesticht, heeft een belangrijk dier- en delfstofkundig muséum, benevens andere verzamelingen, — voorts een botanischen tuin, een astronomisch en meteorologisch observatorium op den top van Capodimonte gelegen en met uitmuntende toestellen voorzien, alsmede eene boekerij van 60000 deelen. De lessen der hoogeschool worden bijgewoond door 8- of 10000 studenten en het aantal geexamineerden bedraagt jaarlijks 16tot 1800. Daarenboven heeft men er een genees- en heelkundig collegie, een instituut voor de handelsmarine, veeartsenij- en landbouwscholen, eene hoogere normaalschool, eene school voor ingenieurs, een theologisch seminarium, 2 koninklijke Iycéa en gymnasia, 2 technische scholen, eene koninklijke marineschool, 3 opvoedingsgestichten voor meisjes en eene menigte scholen voor lager onderwijs, zoo openbare als bijzondere. Behalve de Nationale Bibliotheek met 240000 deelen en 10000 handschriften, vindt men er 5 andere openbare bibliotheken, namelijk de Brancacciana met 100000 deelen, de bibliotheek der universiteit, de stadsbibliotheek, die van San Giacomo en de voormalige kloosterbibliotheek Gerolimini. Ook andere opgeheven kloosters bezitten er groote verzamelingen van boeken en manuscripten.

Van de wetenschappelijke instellingen vermelden wij: Het Koninklijk Genootschap voor Wetenschap, Letter- en Oudheidkunde en schoone Kunsten, — de Accademia Pontaniana, — het Koninklijk Instituut voor Schoone Kunsten, — het Muziek-collége met een merkwaardig archief en meer dan 300 leerlingen, — het in 1875 door Dohrn gesticht zoölogisch station met aquariums en laberatoriums. Van de kunstverzamelingen vermelden wij het Museo Nationale. Hier bevindt zich in 17 afdeelingen eene reeks van belangrijke verzamelingen, bijv. van antieke fresco’s, mozaïeken, wandversieringen, eene gaanderij met opschriften, de vermaarde beeldhouwwerken de „Stier” en de „Hercules” van Farnese, oude marmeren standbeelden, Grieksche en Romeinsche voorwerpen van brons, Egyptische oudheden, oud-Christelijke opschriften, papyrusrollen uit Herculaneum, oude wapens, voorwerpen van glas en van terra cotta, cameeën, gemmen en kostbaarheden, beschilderde vazen, gravures, munten, schilderijen en de reeds vermelde Nationale boekerij. De voorwerpen, te Pompeji en Herculaneum opgedolven, geven aan dat muséum eene ongemeene belangrijkheid; men houdt het trouwens voor het merkwaardigste dat ergens te vinden is. Wijders ontbreekt het te Napels ook niet aan prachtige schouwburgen. Tot de inrigtingen van weldadigheid behoort er een algemeen ziekenhuis met 2 andere hospitalen, — een groot vondelingenhuis, — de reeds vermelde Albergo dei Poverei met zijne verschillende wijkplaatsen voor armen, ouderloozen, zieken enz., — twee weeshuizen, — een groot armenhuis, — een Duitsch en een Engelsch hospitaal, — 25 gebouwen voor de opvoeding van behoefige meisjes enz.

De Napolitaan is in het algemeen niet zeer werkzaam, zoodat de nijverheid aldaar weinig beteekent. Tot hare voortbrengselen behooren intusschen katoenen, zijden en wollen goederen, leder en handschoenen, behangselpapier, scheikundige praeparaten, drop, confituren, macaroni, zeep, welriekende wateren, aardewerk, porselein, nabootsingen van antieke vazen, voorwerpen van koraal en van ijzer-en machines. Van meer belang is er de handel. Het handelsverkeer van Zuid-Italië vereenigt zich hoofdzakelijk te Napels en wordt er ondersteund door de Beurs, de Nationale Bank enz., alsmede door verzekeringmaatschappijen en handelsvereenigingen. Van het spoorwegstation, in het oosten der stad gelegen, loopen spoorwegen naar Rome, Foggia en Nola, en van het zuidwaarts gelegene oude spoorwegstation naar Castellamare en Salerno. Van groot belang voor het handelsverkeer te Napels is de handelshaven, in 1302 door koning Karel II aangelegd, in het noordwesten door de Immacolatella en ten zuiden door den Molo Grande met een vuurtoren en eenige batterijen ingesloten. Ten zuiden van de handelshaven digt tusschen den Molo Grande en den Molo. Militare de oorlogshaven met eene diepte van 10 Ned. el.

Het aantal binnenkomende en uitloopende schepen in de handelshaven bedroeg in 1874 te zamen 10413 met eene ruimte van meer dan 21/2 millioen ton; daaronder bevonden zich meer dan 4000 stoombooten. De belangrijkste artikelen van uitvoer zijn er: zuidelijke vruchten, olijvenolie, wijn,rijst, graan, zijde, zoethout en drop, zwavel, puimsteen, salpeter, aluin, meekrap en kurk, terwijl er koloniale waren, metalen, huiden, steenkolen en voorwerpen van weelde worden ingevoerd. Het Napolitaansche volk is dichterlijk en genotziek van aard; het heeft een afkeer van alle inspanning, maar bezoekt gaarne den schouwburg en neemt met ijver deel aan het spel, aan vastenpret, aan optogten en bedevaarten. De kerkelijke feesten hebben er na de verwijdering der Bourbons veel van hun voormaligen glans verloren, doch het volk viert er nog altijd met geestdrift dat van den Heiligen Januarius en dat van den tweeden Pinksterdag te Madonna del Arco, omstreeks eene geogr. mijl van Napels aan den voet van den Vesuvius gelegen. De fraaiste punten uit den omtrek van Napels zijn Camaldoli, Pozzuoli, Posilippo, Bajae, de Vesuvius, Pompeji en Herculaneum. Voorts vermelden wij de Mergellina, ten zuidwesten van Napels zich uitstrekkende langs de zeekust aan den weg naar Pozzuoli en uit eene reeks van prachtige villa’s bestaande. Deze bekoorlijke plek werd reeds door Sannazaro een „op aarde gevallen stuk des hemels (pezzo del cielo in terra caduto)” genoemd.

Napels is het aloude Neápolis (Nieuwstad), eene Grieksche kolonie in Campanië, 6 Romeinsche mijlen van het oudere Parthenope (Palaeopolis, Oudstad) gelegen. Dit laatste verhief zich op de plaats van het tegenwoordige Posilippo. Daar vestigden zich volgens Strabo Chalcidische kolonisten uit het naburige Cumae en stichtten eerst later, bij aanwas der bevolking, de „Nieuwstad”. Hoewel door de Samnieten veroverd, behield Napels zijn Grieksch karakter, zijne Grieksche spelen en wedstrijden, zijne indeeling in phratriën nog zeer lang, en men vindt er opschriften uit de 2de en 3de eeuw na Chr. Terwijl voorts Palaeopolis, in een oorlog gewikkeld met de Romeinen, door deze in 327 vóór Chr. veroverd werd en uit de geschiedenis verdween, gaf Neapolis zich gewillig aan hen over, en deze bragten geene verandering in het bestuur der stad, maar beschouwden haar als eene bondgenoote.

Zij behield haren bloei en was weldra wegens hare heerlijke ligging en wegens de Grieksche kunst en wetenschap, die er met gelukkig gevolg werden beoefend, bij voorkeur de verblijfplaats van de meestbeschaafde Romeinen, bijv. van Virgilius, Claudius, Nero, Statius en eindelijk van keizer Romulus Augustulus. Zij bezat in die dagen nog geenszins haren tegenwoordigen omvang, daar hare grootheid eerst dagteekent uit de middeneeuwen, toen zij de zetel werd van de Koningen der Noormannen. In ouden tijd deden Pyrrhus en Hannibal vruchtelooze moeite om zich van haar meester te maken, — ook bleef zij later verschoond van de woede der Gothen en Wandalen, en eerst Belisarius veroverde haar in 536 na eene langdurige belegering. Schoon onder eigene Hertogen gesteld, was zij tot in de 8ste eeuw onderworpen aan Byzantium, vormde toen een zelfstandig gebied, en werd in 1140 door de Noormannen ingenomen. Zie voorts onder Siciliën (Het Koningrijk der beide).