Argos, ook Argolis, Argeia en Argolica genaamd, was aanvankelijk het stadsgebied van Argos, eene kleine vlakte aan de Golf van dien naam en verder ten westen door het Arcadisch gebergte en ten noorden door de bergen van Phlius, Cleoane en Corinthe omsloten; later — ten tijde der Romeinsche heerschappij — behoorde daartoe ook het schiereiland Acte, tusschen de Argolische en Saronische Golf gelegen.
Op deze wijze bevatte Argos een groot gedeelte van de noordoostelijke streek van den Peloponnésus en grensde ten zuidwesten aan Laconica, ten westen aan Arcadië, ten noorden aan Phliasië en Corinthe, en ten noorden, noordoosten en oosten aan de zee. Argos is gedeeltelijk een breed dal, gedeeltelijk van het Argolisch gebergte doorsneden en van onderscheidene kleine rivieren besproeid. De kust, meest aangeslibd land, was uitstekend geschikt voor den landbouw en zeer gunstig gelegen voor den handel, terwijl men er zich in de bergstreek sterk toelegde op de veeteelt.
De Argivers of ingezetenen van Argos, Pelasgers van oorsprong, maar met Danaërs, Achaeërs en Doriërs vermengd, die er volkplantingen kwamen stichten, vormden er van ouds zoovele Staten als er zich steden verhieven. De voornaamste van deze zijn: Argos met de havenplaats Nauplia, Mycenae (thans een dorp, Karvathi genoemd), Tirynthus, reeds verwoest in den Peloponnésischen oorlog, Epidaurus (thans het dorp Kironiti), Troezene en Hermione. Argos was de hoofdzetel van de dienst van Here (Juno) en van Zeus (Jupiter). Tusschen Mycenae en Argos verhief zich het Heraeum of de Jitreotempel, een der voornaamste heiligdommen van Griekenland. De stad Argos was eene der oudste steden van Griekenland en lag met hare burgt Larissa aan den oever der Inachus. Op dien burgt verhieven zich de tempels van Here Acraea, van den Neméschen Zeus, en het bondsheiligdom van den Pythischen Apollo, terwijl het in de stad ook niet aan tempels ontbrak. Tevens huldigde men hier Poseidon (Neptunus), Amphiaraus, de Dioscuren, Perseus en vooral Heracles (Hercules). Bij het altaar van Zeus Ombrios vereenigden zich de 7 helden met een eed tegen Thebe (zie aldaar), en hunne standbeelden stonden er op het plein bij den tempel der Horen. Met de godsdienst ontwikkelde er zich de schoone kunst. Omstreeks het jaar 500 vóór Chr. bloeide er de school van den beeldhouwer Ageladas, tot welke de Atheners Phidias en Myron, benevens de Argivers Aristomedon, Phradmon, Naucydes, Pericletus enz. behoorden. Tevens werd er de toon- en dichtkunst in dien tijd met ijver beoefend, doch die schoone dagen gingen ras voorbij.
Als stichter van Argos en als eerste beheerscher des lands wordt Inachus genoemd, die omstreeks het jaar 1850 vóór Chr. leefde. Het vorstenhuis der Inachiden werd door Danaus onttroond, die Argos tot een der magtigste Staten van Griekenland verhief. Op hem volgde zijn schoonzoon Lynceus en op dezen Abas, wiens zonen Proetus en Acrisius het gebied verdeelden (1359). Perseus, de kleinzoon en opvolger van Acrisius, verwisselde zijn gewest met dat van Megapenthes, den zoon van Proetus, en hield zijn verblijf te Mycenae. Te Argos gebood na Megapenthes zijn zoon of kleinzoon Anaxagoras, die zijn rijk op nieuw verdeelde onder zijne zonen Melampus en Bias, wier nakomelingen er bleven heerschen.
Ten tijde van den Trojaanschen oorlog was Diomedus koning van Argos, en te Mycenae kreeg na Eurystheus het vorstenhuis der Pelopiden het gezag in handen. Atreus en Thyestes, zonen van Felops, regeerden na 1260 te Mycenae en te Tirynthus, en op hen volgden Agamemnon, Aegisthus en Orestes. Laatstgenoemde vereenigde het cijnsbare Argos en door zijn huwelijk met Hermione ook Lacedaemon met zijn rijk. Reeds onder Tisamenes, den zoon van Orestes nam het Achaeisch-Atridische vorstenhuis een einde. De zonen van Heracles (Hercules), door den neef van hun grootvader Amphitryon, door Eurystheus, te voren uit Mycenae verdreven en naar de Doriërs gevlugt, maakten nu aanspraak op het rijk en veroverden het. Het werd verdeeld onder de zonen van Aristomachus, en Argos, de voornaamste stad van Hellas, viel aan den oudste,
aan Temenus, ten deel (1150). Van dien tijd af heerschten er de Temenidische Heracliden tot in het midden der 8sten eeuw vóór Chr. De meest beroemde vorst uit dit huis was er Phidon I (750), die aan Argos de hegemonie (opperheerschappij) bezorgde over den geheelen Peloponnésus. De laatste uit genoemd stamhuis was Meltas. Op dezen volgden koningen uit een ander geslacht, en na de Perzische oorlogen verdween er het koningschap geheel en al. Het koninklijk gezag was er ook te voren reeds zeer beperkt, want een magtige Senaat en het (onbekende) collegie der Artynnen stonden er den vorst ter zijde.
De heerschende stam te Argos was die der Doriërs. De inboorlingen vormden wel de meerderheid in getal, maar zij waren meerendeels lijfeigenen, soldaten of perioeken of landbouwers. Van ouds was een klein gewest, Cynuria, tusschen Argos en Sparta gelegen , de twistappel tusschen deze twee Staten, maar Sparta behield de overhand in den strijd (550). Met lang daarna bragt de Spartaansche koning Cleomenes den Argivers bij Tirynthus eene nederlaag toe, die in Argos groote veranderingen veroorzaakte. De meeste strijdbare burgers — wél 6- of 7000 — waren gesneuveld, en nu namen de lijfeigenen de stad in bezit. Wèl kwamen later de zonen der gesneuvelden daartegen op, maar deze moesten het dulden, dat de lijfeigenen met hen de stad bewoonden. Niet lang daarna dwong men ook de bewoners der naburige onafhankelijke steden (Tirynthus, Mycenae, Hysiae, Orneae en Midea), zich te Argos te vestigen. Door deze nieuwe burgers, die in de regten der oude traden, ontving de stad nieuwe welvaart en een vermeerderden bloei. Tevens verdwenen de oude Dorische gewoonten; het koningschap werd afgeschaft en door de volksregering vervangen, die er bij voortduring gehandhaafd bleef. Ergerlijke tooneelen werden er door dat bewind aangerigt, vooral in 370 vóór Chr., toen het volk duizende gewaande aristocraten om het leven bragt.
Tot de eigenaardige instellingen van Argos behoorde de regtbank, die buiten de stad aan den oever der Charadrus over terugkeerende legerhoofden gespannen werd. — Gedurende den Peloponnésischen oorlog sloten die van Argos een verbond met Elis en Mantinéa tegen Sparta, maar na den voor hen zoo rampspoedigen slag bij Mantinéa (417) moesten zij zich onderwerpen aan eene oligarchie, welke door Sparta was ingesteld. Na den val dezer mogendheid werd de haven met muren beveiligd, om steeds de gemeenschap te kunnen onderhouden met Athene. In den Boeotischen oorlog was Argos de bondgenoot van Thebe, en Sparta nam daarover wraak door aan de Argivers eene nederlaag toe te brengen bij Orneae (353). Onder de heerschappij der Macedoniërs ontving Argos eene Macedonische bezetting, en onder hare burgers stonden gedurig tyrannen op, zooals Aristomachus I (290), Aristippus (280) met zijn mededinger Aristias en vervolgens Aristomachus II. De merkwaardigste gebeurtenis van dien tijd is het sneuvelen van Pyrrhus, koning van Epirus, die te Argos, werwaarts hij zich op verzoek van Aristias begeven had, door den steenworp eener vrouw werd gedood. Door toedoen van Aratus kwam Argos in 243 bij het Achajisch verbond (zie onder Achaja) en werd op deze wijze vrijgemaakt van het juk der overweldiging. Later evenwel moest zij op nieuw bukken onder de heerschappij van den Spartaanschen Nabis. Eindelijk werd Argos tegelijk met de overige steden van het Achajisch verbond door de Romeinen ingenomen (14G vóór Chr.).
In de middeleeuwen behoorde de stad tot het hertogdom Athene. In 1383 werd zij door aankoop het eigendom van Venetië, en in 1397 werd zij door Jacob, den veldoverste van Bajesid I, ingenomen, geplunderd en van het grootste gedeelte harer inwoners (30000) beroofd. In 1463 viel zij wederom den Turken in handen, en hare herovering door den Venetiaanschen generaal Morosini (1686) was niet van langen duur. In weerwil van een voorspoedig gevecht bij Argos (1696), moesten de Venetianen in 1716 die streken voor altoos vaarwel zeggen.
Eerst in den laatsten tijd verbleekte de halve maan voor den zonnegloed der herrezene vrijheid. Voorheen was Argos de zetel van een bisschop. Thans ook onder den naam van Argo bekend, is zij de hoofdstad eener evenzoo genoemde eparchie in de nomarchie Argolis, aan de rivier Planitza. Men heeft er 10000 inwoners en eene hooge school. Het nieuwe slot is op de puinhoopen van het oude Larissa gesticht. Bij den berg, waarop het zich verheft, is een klooster met eene grot, die men voor de plaats houdt, waar men de godspraken van Apollo vernam, en ten zuiden van het slot liggen de puinhoopen van een theater. Ten oosten van Argos vindt men de bouwvallen van Mycenae met het graf van Agamemnon, en aan den weg naar Nauplia de overblijfselen van het oude Tirynthus.