Antonius-orde (De) is eene monnikorde der 4de eeuw, wier leden tot de navolgers van den heiligen Antonius behoorden, en dien naam voeren in lateren tijd bepaalde monnikorden, die zich houden aan den ondergeschoven regel van dien heilige, — eigenlijk dien van den heiligen Basilius. Ook thans nog heeft men kloosters van die orde bij de Maronieten, Arméniërs, Jacobieten en Abessiniërs.
Leden der orde van den heiligen Antonius zijn voorts de Antonius-heeren of hospitaal-broeders van den heiligen Antonius. Deze vereeniging van monniken is tegen het einde der 11de eeuw door Gaston, een vermogend Fransch ridder, te Vienne gesticht. Deze edelman had voor zijn zoon, aangetast door het Antoniusvuur (zie het volgend artikel), den heiligen Antonius genezing afgebeden in de kerk van St. Didierla-Mothe en er de gelofte bijgevoegd dat hij, ingeval van verhooring, een hospitaal zou stichten voor zulke lijders en zijn leven wijden aan hunne verpleging. Zijn zoon genas, en Gaston volbragt zijne gelofte (1091). Voorts vereenigde hij een aantal hospitaalbroeders, kleedde hen in een zwart gewaad en hechtte op de linkerzijde hiervan het hemelsblaauwe Antoniuskruis, dat den vorm heeft eener T. In 1096 werd de vereeniging zelve en haar stichter als grootmeester door paus Urbanus II erkend. Zonder eigenlijke geloften en zonder aan kloosterregels gebonden te wezen, breidde de orde zich in Frankrijk uit. Eerst in 1228 verkreeg zij van paus Honorius III de vergunning, om de drie kloostergeloften af te leggen, en in 1297 van Bonifacius VIII de groote St. Antoniuskerk, met alle regten en voorregten eener monnikorde van den regel van den heiligen Augustinus, benevens het bevel om hare leden koorheeren te noemen. Van dien tijd af ontwikkelde zich de vereeniging onder den naam van “Reguliere koorheeren van den heiligen Antonius van Vienne” met ongemeenen spoed en telde weldra in Frankrijk, Italië, Engeland, de Nederlanden, Denemarken, Duitschland en Hongarije 369 kloosters of commanderijen, die allen aan den abt van St. Antonius te Vienne, den grootmeester, onderworpen waren. De orde werd met eer en rijkdom overladen en ontving zelfs in 1502 van keizer Maximiliaan het rijkswapen. Met de weelde sloop er echter ook de verdorvenheid binnen, en de hervorming, door den grootmeester Anton Brunel van Gramont (1616) ingevoerd, werd alleen door de kloosters in Frankrijk, door vier in Italië en door een dergelijk getal in Duitschland aangenomen. In het jaar 1774 werd deze orde met die der Malthezer ridders vereenigd en verloor tegelijk met deze door secularisatie hare bezittingen.