Achromatismus of kleurschifting, zoo noemt men de opheffing of wegneming van de gekleurde randen der beelden, die men in het brandpunt eener lens aanschouwt. Een lichtstraal, die uit de eene middenstof in de andere — bij voorbeeld uit den dampkring in glas — overgaat, volgt in deze laatste eene eenigzins gewijzigde rigting. Daarom zegt men in zoodanig geval, dat de straal gebroken wordt.
Men merkt dit bij onze vensterglazen niet op, omdat deze twee aan elkaar evenwijdige oppervlakten hebben, zoodat de lichtstraal, uit den dampkring in het glas dringende, wel van rigting verandert, maar bij het verlaten van het glas op nieuw gebroken wordt, en wel zoo, dat hij weder in de oorspronkelijke rigting voortsnelt. Het bedrag der breking, door dat verschil van rigting aangewezen, is voor verschillende zelfstandigheden verschillend. Intusschen bestaat de witte lichtstraal uit een talloos aantal gekleurde stralen (zie prisma) van welke rood, oranje, geel, groen, blaauw, indigo en violet de hoofdkleuren zijn. Die gekleurde stralen hebben eene verschillende vatbaarheid om gebroken te worden, en die vatbaarheid verschilt het meest bij de beide uitersten der straks genoemde hoofdkleuren — bij rood en violet. Nu laat men in eene donkere kamer door een gaatje een zonnestraal op een prisma vallen. Was het brekingsvermogen voor al de zamenstellende deelen van dien witten lichtstraal gelijk, dan zou men op een scherm, achter dat prisma geplaatst, een wit beeld aanschouwen. Maar nu dat vermogen voor de verschillend gekleurde stralen, die te zamen het witte licht vormen, ongelijk is, moeten zij bij het binnentreden, en dus ook bij het verlaten van het prisma, verschillende rigtingen volgen, en de straksgenoemde hoofdkleuren met hare tallooze schakeringen plaatsen zich naast of boven elkander op het scherm. Men geeft hieraan den naam van kleurverstrooijing (dispersie), en dat kleurverstrooijend vermogen is verschillend bij verschillende zelfstandigheden. Sommige van deze roepen, bij gelijke omstandigheden, een minder uitgebreid kleurenbeeld te voorschijn dan andere. Het spreekt van zelf, dat eene dergelijke kleurverstrooijing, ontstaande door het verschillend brekingsvermogen der onderscheidene gekleurde stralen, desgelijks plaats moet hebben, wanneer de witte lichtstraal door de enkelvoudige lens van een kijker of van een mikroskoop valt. Was dat brekingsvermogen bij al de gekleurde stralen even groot, dan zouden zij zich in hetzelfde brandpunt vereenigen en hier wit licht vormen. Maar het brekingsvermogen van de violette stralen is grooter dan dat van de roode stralen, zoodat zij zich vóór het gemiddelde brandpunt der lens verzamelen, terwijl de roode achter het gemiddelde brandpunt bij elkander komen, zoodat zij eenigermate onverbonden blijven en gekleurde randen vormen in plaats van wit licht. Hierdoor ontstaat bij het gebruik van enkelvoudige lensen eene groote onduidelijkheid. Wist men slechts een middel, om de roode en violette stralen met de overige achter de lens in hetzelfde brandpunt te brengen, dan zouden zij wit licht doen ontstaan, en de kleuropheffing of het achromatismus was gevonden. Newton achtte het eene onmogelijkheid. Intusschen bleek het, dat de verschillende gekleurde stralen in verschillende zelfstandigheden een verschillenden hoek van breking hebben. Kon men dus achter de lens eene gelijkvormig aan haar aansluitende zelfstandigheid voegen, die zoodanige werking had, dat de violette stralen daarin eene minder sterke breking ondervonden en dien ten gevolge in het brandpunt der roode stralen vielen, dan was de zaak in orde. Men heeft die gewenschte uitkomst verkregen door achter eene dubbel bolle lens van crownglas — eene loodhoudende glassoort — eene hol-bolle lens van flintglas te plaatsen. Zoowel het lichtbrekend als het kleurverstrooijend vermogen dier beide glassoorten is ongelijk, en men kan de beide zamenstellende deelen der lens zoodanig nemen, dat de gekleurde stralen zich nagenoeg in hetzelfde brandpunt vereenigen en hierdoor het verlangde achromatismus doen ontstaan. Wat Newton onmogelijk achtte, omdat hjj in den waan verkeerde, dat het brekingsvermogen evenredig was aan het kleurverstrooijend vermogen, werd niet alleen door Euler en Klingenstierna, op grond van wiskundige berekeningen, mogelijk genoemd, maar ook door John Dollond, een Engelsch werktuigkundige, tot stand gebragt. Zijne handelwijze is, bij het vervaardigen van optische werktuigen, door zijn zoon Peter Dollond, door Ramsden en door Fraunhofer gevolgd. Daar men moeijelijk zuivere stukken flintglas van voldoende grootte bekomen kan, heeft Plöszl te Weenen aan de kijkers eene belangrijke verbetering gebragt. Hjj plaatst het flintglas niet onmiddellijk achter het crownglas, maar op 1/3de of 1/2de van den brandpuntsafstand. Hier vereenigen zich de stralen reeds op kleiner oppervlakte, zoodat hier een kleiner stuk flintglas voldoende is. Kijkers, welke op deze wijze zijn ingerigt, dragen den naam van dialytische kijkers. Uitmuntende werktuigen van dien aard komen uit de fabrieken van Voigtländer te Brunswijk en te Weenen, van Secretan te Parijs, en van Dallmeijer te Londen.